ECLI:NL:CBB:2018:133

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
25 april 2018
Publicatiedatum
1 mei 2018
Zaaknummer
18/410
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Fosfaatrechten en omzetting van varkensrechten in het kader van de Meststoffenwet

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 25 april 2018 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening van een landbouwer die zijn varkensrechten wil omzetten in fosfaatrechten. De verzoeker, die zijn gemengd bedrijf heeft omgevormd tot een melkveebedrijf, heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, waarin zijn fosfaatrechten zijn vastgesteld op 4.843 kilogram. De verzoeker stelt dat de omzetting van zijn varkensrechten noodzakelijk is om het aantal vergunde melkkoeien en jongvee te kunnen benutten. Hij betoogt dat het fosfaatrechtenstelsel een onevenredige inbreuk maakt op zijn eigendomsrechten en dat er geen sprake is van een 'fair balance'. De minister heeft echter aangegeven dat er geen mogelijkheden zijn voor omzetting van varkensrechten naar fosfaatrechten, omdat dit risico's met zich meebrengt voor de milieubelasting en de verduurzaming van de varkenshouderij. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de verzoeker geen recht kan ontlenen aan artikel 33Aa van de Meststoffenwet, omdat er geen algemene maatregel van bestuur is getroffen voor de omzetting. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat de feiten en omstandigheden onvoldoende aanleiding geven voor het treffen van een dergelijke voorziening. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er is geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 18/410
16009
uitspraak van de voorzieningenrechter van 25 april 2018 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[naam] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. E. Wijnne),
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

(gemachtigde: mr. A.H. Spriensma).

Procesverloop

Bij besluit van 5 januari 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder op grond van artikel
23, derde lid, van de Meststoffenwet (Msw) de fosfaatrechten van verzoeker vastgesteld op 4.843 kilogram.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt en tevens verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 april 2018. Verzoeker is verschenen bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Ingevolge het bepaalde in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij het College bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Voor zover in deze uitspraak een oordeel wordt gegeven over de rechtmatigheid van het primaire besluit, is sprake van een voorlopig oordeel dat het College niet bindt in een eventuele bodemprocedure.
2. Met ingang van 1 januari 2018 luidt de Meststoffenwet als volgt.
Artikel 21b
1 Het is een landbouwer verboden op zijn bedrijf in een kalenderjaar meer dierlijke meststoffen met melkvee, uitgedrukt in kilogrammen fosfaat, te produceren dan het op het bedrijf rustende fosfaatrecht. De productie van dierlijke meststoffen door melkvee wordt forfaitair vastgesteld overeenkomstig de regels, bedoeld in artikel 35.
(...)
Artikel 23
(...)
3 Het op het bedrijf rustende fosfaatrecht op het tijdstip van inwerkingtreding van het verbod, bedoeld in artikel 21b, eerste lid, wordt door Onze Minister vastgesteld en komt overeen met de forfaitaire productie van dierlijke meststoffen in een kalenderjaar door melkvee dat op
2 juli 2015 op het bedrijf is gehouden en (…) geregistreerd. (…)
Artikel 33Aa
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over het omzetten door Onze Minister van een productierecht in een varkensrecht, pluimveerecht of fosfaatrecht met dien verstande dat de landbouwer op wiens bedrijf het om te zetten productierecht rust met omzetting instemt en de omzetting geen toename veroorzaakt van de hoeveelheid geproduceerde stikstofverbindingen, fosfaat en fijnstof.
3.1
Verzoeker besloot in 2014 zijn gemengd bedrijf (met varkens en runderen) om te vormen tot een melkveebedrijf. Dat had twee redenen. Op grond van het Activiteitenbesluit moest een luchtwasser geplaatst worden, maar de varkenstak was te klein voor een dergelijke investering. Daarnaast is de vrouw van verzoeker in 2010 overleden. Hij bleef achter met drie jonge kinderen. Er waren ook geen (schoon)ouders om op terug te vallen. Die situatie dwong ertoe het bedrijf praktisch te organiseren. De melkveehouderij paste beter bij een gezin met schoolgaande kinderen. Verzoeker beschikt over 532 varkensrechten. Voor de omschakeling naar een melkveebedrijf is hij investeringsverplichtingen aangegaan. Verzoeker meent dat verweerder zijn varkensrechten moet omzetten in fosfaatrechten, zodat hij het aantal aan het bedrijf vergunde melkkoeien en jongvee kan benutten. Hij was op 2 juli 2015 nog bezig met de omschakeling van zijn bedrijf en had daarbij ingezet op eigen aanwas. Hij beschikt over 532 varkensrechten en daarmee over 3.937 kilogram fosfaatruimte. De keuze voor een melkveebedrijf heeft geleid tot een forse afname van de fosfaatproductie. Bij omzetting van zijn varkensrechten produceert zijn bedrijf nog steeds veel minder fosfaat dan hij zou mogen produceren met varkens. Hij meent dat het stelsel van fosfaatrechten een onevenredige inbreuk betekent op het ongestoorde genot van zijn eigendom. Van een fair balance is geen sprake. Het fosfaatrechtenstelsel schiet in zijn geval zijn doel voorbij. Fosfaat is immers fosfaat en hij is fors minder gaan produceren. Op het moment dat hij heeft gekozen voor het omvormen van zijn bedrijf naar een melkveebedrijf heeft hij er geen rekening mee hoeven houden dat hij zijn rechten om fosfaat te mogen produceren niet zou kunnen benutten. Hij heeft tevens verzocht om een ontheffing.
3.2
Volgens verweerder heeft hij de fosfaatrechten van verzoekster terecht op 3.391 kilogram vastgesteld. Artikel 33Aa van de Msw biedt de mogelijkheid om nadere regels te treffen voor omzetting van varkensrechten in fosfaatrechten, maar er is geen uitzicht dat hier invulling aan wordt gegeven. Zoals de minister in de nota naar aanleiding van het nader verslag bij het wetsvoorstel voor invoering van een stelsel van fosfaatrechten (Kamerstukken II, 2016–2017, 34 532, nr. 7) heeft toegelicht brengt de één op één omzetting van varkensrechten naar fosfaatrechten een risico op hogere uitstoot van milieubelastende stoffen met zich en kan de omzetting schaarste in de hand werken, waardoor de prijzen voor varkensrechten stijgen. Dat zou ten koste gaan van verduurzaming van de varkenshouderij. Ook in verband met het fosfaatplafond is er geen ruimte voor een regeling waarin varkensrechten worden omgezet in fosfaatrechten. In het kader van het zesde actieprogramma Nitraatrichtlijn zullen sectorale mestproductieplafonds streng worden gehanteerd. Verzoekster kan haar varkensrechten verkopen en de opbrengsten aanwenden om fosfaatrechten te kopen. Verweerder heeft geen berekening gezien waaruit zou blijken dat dit tot zulke grote verliezen zou leiden dat daardoor sprake zou zijn van een onevenredige last.
4.1
Verzoekster kan aan artikel 33Aa van de Msw niet rechtstreeks het recht ontlenen op omzetting van varkensrechten naar fosfaatrechten en de in die bepaling bedoelde algemene maatregel van bestuur is niet getroffen en valt niet (op afzienbare termijn) te verwachten. Verweerder handelt in die omstandigheden niet onrechtmatig door de varkensrechten van verzoekster niet om te zetten naar fosfaatrechten.
4.2
De vraag of de niet-omzetting van varkensrechten hier leidt tot de conclusie dat van een fair balance in de zin van artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EP) geen sprake is, omdat de gevolgen van het fosfaatrechtenstelsel in haar geval onevenredig zijn aan het nagestreefde doel leent zich, niet voor een oordeel in deze spoedprocedure. De aan de verkoop van varkensrechten en de koop van de benodigde fosfaatrechten verbonden financiële gevolgen, de vraag wat nog tot het ondernemersrisico behoort, de verhouding tussen het doel en de maatregelen kan bij de afweging in bezwaar betrokken worden. De minister heeft toegezegd bij die afweging direct het verzoek tot ontheffing te betrekken, voor zover nodig.
5. De slotsom is dat de thans voorliggende feiten en omstandigheden onvoldoende aanleiding geven voor het treffen van een voorlopige voorziening.
6. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stam, in aanwezigheid van mr. A.G.J. van Ouwerkerk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 april 2018.
w.g. R.C. Stam w.g. A.G.J. van Ouwerkerk
Afschrift verzonden aan partijen op: