ECLI:NL:CBB:2018:380

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
17 juli 2018
Publicatiedatum
23 juli 2018
Zaaknummer
16/947
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van subsidie in het kader van de Regeling LNV-subsidies zonder intrekking van subsidievaststelling

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 17 juli 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een appellant en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De appellant had een subsidie van € 100.000,- ontvangen in het kader van de Regeling LNV-subsidies, maar deze subsidie werd door de minister teruggevorderd. De minister stelde dat er sprake was van onverschuldigde betaling, maar de appellant betwistte dit.

Het College heeft vastgesteld dat er geen expliciet besluit tot intrekking van de subsidievaststelling was genomen, wat noodzakelijk is voor een rechtmatige terugvordering. De minister had het bezwaar van de appellant tegen de terugvordering ongegrond verklaard, maar het College oordeelde dat de terugvordering niet kon plaatsvinden zonder een intrekkingsbesluit.

De uitspraak van het College was dat het beroep van de appellant gegrond werd verklaard, het bestreden besluit werd vernietigd, en het primaire besluit werd herroepen. Tevens werd de minister opgedragen het betaalde griffierecht en de proceskosten aan de appellant te vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van rechtszekerheid en de noodzaak van een expliciet besluit tot intrekking bij terugvordering van subsidies.

Uitspraak

proces-verbaal uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 16/947
27811
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de meervoudige kamer van 17 juli 2018 in de zaak tussen

[naam] , te [plaats] , appellant

(gemachtigde: mr. drs. C.C. van Harten),
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

(gemachtigde: mr. W.I.C. Rijk).

Procesverloop

Bij besluit van 4 april 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder de subsidie van appellant van €. 100.000,- in het kader van de Regeling LNV-subsidies, onderdeel Investeringen in milieuvriendelijke maatregelen 2011, teruggevorderd.
Bij besluit van 15 september 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 juli 2018.
Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft het College onmiddellijk uitspraak gedaan.
De beslissing en de gronden van de beslissing luiden als volgt.

Beslissing

Het College:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168,- aan appellant te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1503,-.

Overwegingen

1. Het College geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Verweerder heeft ter zitting erkend dat er geen expliciet besluit tot intrekking van het besluit tot vaststelling van de subsidie is genomen. Voor zover verweerder stelt dat het intrekkingsbesluit ligt besloten in het primaire besluit, volgt het College verweerder hierin niet, omdat het primaire besluit daarvoor geen aanknopingspunten biedt.
3. Het nemen van een besluit tot terugvordering van een onverschuldigd betaald subsidiebedrag kan alleen rechtmatig plaatsvinden, indien vaststaat dat sprake is van onverschuldigde betaling. Daarvan is sprake, indien de publiekrechtelijke titel waarop de betaling berust, niet langer bestaat. Nu in dit geval aan de terugvordering van de subsidie geen besluit tot intrekking van het besluit tot vaststelling van de subsidie vooraf is gegaan, ontbreekt de grond voor het aannemen van onverschuldigde betaling. De rechtszekerheid vergt dat een besluit tot intrekking, waardoor de publiekrechtelijke titel voor subsidiebetaling komt te vervallen, uitdrukkelijk wordt genomen.
3.
Gelet op het vorenstaande komt het College niet toe aan de beoordeling van de beroepsgronden van appellant, nu deze in wezen zijn gericht tegen een intrekking van het besluit tot vaststelling van de subsidie, dat in deze procedure niet ter beoordeling voorligt.
4. Het College komt tot de volgende conclusie. Het beroep is gegrond en het College vernietigt het bestreden besluit. Het College ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien, in die zin dat het primaire besluit wordt herroepen.
5. Het College veroordeelt verweerder in de door appellant gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt het College op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1503,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1).
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C. Stuldreher, voorzitter, en mr. J.A.M. van den Berk en mr. P.H.A. Knol, leden, in aanwezigheid van mr. A. Verhoeven, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 juli 2018.
w.g. mr. S.C. Stuldreher w.g. mr. A. Verhoeven