In deze zaak hebben appellanten, handelaren in bloembollen, beroep ingesteld tegen besluiten van de minister van Economische Zaken en Klimaat, die heffingsnota's gedeeltelijk had afgewezen. De primaire beslissing van 9 maart 2017 wees de verzoeken om heffingsnota's gedeeltelijk toe en gedeeltelijk af. Het bestreden besluit van 28 augustus 2017 verklaarde het bezwaar van appellante sub 1 niet-ontvankelijk en dat van de overige appellanten ongegrond. De appellanten stelden dat zij heffingen hadden betaald voor aankopen buiten de veiling om en vroegen om heffingsnota's voor de jaren 2003 en 2004. Het College oordeelde dat de verzoeken om heffingsnota's terecht waren afgewezen, omdat er al heffingsnota's waren opgelegd die in rechte onaantastbaar waren geworden. De appellanten konden geen nieuwe feiten of omstandigheden aanvoeren die aanleiding gaven voor het opleggen van nieuwe heffingsnota's. Het College volgde de eerdere uitspraak van 27 februari 2013, waarin was geoordeeld dat er geen dubbele rechtsgang werd geboden, met uitzondering van het jaar 2007. De appellanten hebben niet kunnen aantonen dat de minister een bestendige bestuurspraktijk voerde waarbij onherroepelijke heffingen werden vervangen door nieuwe heffingen. Het College verklaarde de beroepen ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.