ECLI:NL:CBB:2019:117

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
12 maart 2019
Publicatiedatum
18 maart 2019
Zaaknummer
17/1370
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tegemoetkoming vermindering melkproductie en de overname van een andere boerderij in relatie tot steunregeling

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 12 maart 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een appellant en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De appellant had een tegemoetkoming van € 2.524,03 aangevraagd in het kader van de regeling voor vermindering van melkproductie, maar was van mening dat hij recht had op een hoger bedrag. De appellant had na de referentieperiode een andere boerderij gekocht en stelde dat de melkleveringen van deze boerderij ook in aanmerking genomen moesten worden voor de berekening van de tegemoetkoming. De minister had echter aangegeven dat de verkoper van de nieuwe boerderij al een tegemoetkoming had ontvangen voor dezelfde periode, en dat de appellant niet had aangetoond dat het recht op de steun was overgedragen bij de aankoop van de boerderij.

Tijdens de zitting op 9 januari 2019 was de appellant niet aanwezig, maar de gemachtigden van de minister waren wel aanwezig. Het College overwoog dat de appellant niet kon aantonen dat de steun was overgedragen en dat de minister terecht alleen de melkleveringen van de oorspronkelijke boerderij had meegenomen in de berekening van de tegemoetkoming. Het College concludeerde dat het beroep van de appellant ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 12 maart 2019.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 17/1370

uitspraak van de meervoudige kamer van 12 maart 2019 in de zaak tussen

[naam] , te [plaats] , appellant

(gemachtigde: mr. A.A. Westers),
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

(gemachtigden: mr. J.T. Bonhof en mr. N.C. Heimensen).

Procesverloop

Bij besluit van 29 maart 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder aan appellant € 2.524,03 toegekend als tegemoetkoming vermindering melkproductie.
Bij besluit van 26 juli 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellant gedeeltelijk gegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 januari 2019. De gemachtigden van verweerder zijn verschenen. Appellant is met voorafgaand bericht niet verschenen.

Overwegingen

1. Appellant heeft machtiging verzocht om deel te mogen nemen aan de regeling tot tegemoetkoming vermindering melkproductie op grond van Gedelegeerde verordening (EU) 2016/1612 van de Commissie van 8 september 2016 tot vaststelling van steun om de melkproductie te reduceren (Verordening 2016/1612). Verweerder heeft die machtiging op 29 september 2016 verleend voor maximaal € 42.499,66 (303.569 kg vermindering).
2. Op het verzoek om uitbetaling van de tegemoetkoming heeft verweerder bij het primaire besluit appellant slechts € 2.524,03 toegekend.
3. In artikel 5 van Verordening 2016/1612 staat dat het steunbedrag betrekking heeft op de daadwerkelijke reductie van de koemelkleveringen (het verschil in melkproductie tussen de referentieperiode en de reductieperiode). Het betoog van appellant dat het niet relevant is of de koemelkleveringen zijn verminderd, is dan ook onjuist.
4.1
Appellant heeft verder aangevoerd dat verweerder bij de berekening van de steun naast de melkleveringen vanaf zijn landbouwbedrijf op het adres [adres] 17 (huisnummer 17) ook de melkleveringen vanaf de veehouderij aan [adres] 12 (huisnummer 12) had moeten betrekken. Appellant heeft namelijk na afloop van de referentieperiode, maar voor de reductieperiode, die veehouderij gekocht. Volgens appellant heeft de verkoper daarbij de deelname aan de steunregeling aan hem overgedragen. Hij beroept zich in dat verband op de tekst van de koopovereenkomst.
4.2
Volgens verweerder heeft de verkoper van huisnummer 12 voor dezelfde periode al een tegemoetkoming vermindering melkproductie gekregen. Bovendien heeft appellant niet aannemelijk gemaakt dat bij de koop van die boerderij (ook) het recht op de steun is overgedragen.
4.3
Appellant bestrijdt niet dat de verkoper over dezelfde periode de tegemoetkoming heeft gevraagd en verkregen. Het College gaat daarom van dat feit uit. Dat gedrag van de verkoper strookt niet met de beweerdelijke overdracht van het recht op tegemoetkoming. Uit de koopovereenkomst blijkt niet dat de verkoper dat recht heeft overgedragen. Wel worden ingevolge artikel 19.1.b van de koopovereenkomst 'de betaalrechten die op het verkochte rusten aan appellant overgedragen'. De overeenkomst vermeldt dat die betaalrechten overeenkomen met de 'gemeten maat van het verkochte'. Aangezien de tegemoetkoming geen relevant verband houdt met de 'maat van het verkochte', biedt naar het oordeel van het College deze passage onvoldoende steun dat de tegemoetkoming valt onder die betaalrechten. Evenmin blijkt uit de 'Melding overdracht of beëindiging agrarisch bedrijf' dat de verkoper heeft beoogd de steun over te dragen aan appellant. In het meldingsformulier is vermeld dat de UBN van de verkoper wordt beëindigd. Ook is vermeld dat er geen overdracht plaatsvindt van een 'andere subsidieaanvraag'. Reeds daarom faalt deze beroepsgrond. Het College laat daarbij uitdrukkelijk in het midden of de onderhandse overdracht van de hier van belang zijnde steun überhaupt mogelijk is.
5. Gezien het voorgaande is verweerder voor de vaststelling van de daadwerkelijke reductie terecht enkel uitgegaan van de melkleveringen vanaf huisnummer 17.
6. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stam, mr. T. Pavićević en mr. T.L. Fernig-Rocour, in aanwezigheid van mr. M.B.L. van der Weele, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 maart 2019.
w.g. R.C. Stam w.g. M.B.L. van der Weele