ECLI:NL:CBB:2019:23

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
15 januari 2019
Publicatiedatum
18 januari 2019
Zaaknummer
17/1272
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herroeping van een invorderingsbeschikking wegens gebrek aan bevoegdheid tot oplegging van een last onder dwangsom

In deze zaak, behandeld door het College van Beroep voor het Bedrijfsleven, is op 15 januari 2019 uitspraak gedaan in het geschil tussen een appellant en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De appellant had beroep ingesteld tegen een besluit van de minister, waarbij een invordering van een dwangsom van € 250,- was opgelegd wegens het niet naleven van een last onder dwangsom. Deze last was opgelegd op 7 maart 2017 en hield in dat de appellant zorg moest dragen voor een schone en zindelijke huisvesting voor zijn hond. De minister had vastgesteld dat de appellant niet aan deze verplichting had voldaan, wat leidde tot de invordering van de dwangsom.

Tijdens de zitting op 30 oktober 2018 is de appellant verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl de minister zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Het College heeft vastgesteld dat de grondslag voor de invordering van de dwangsom was komen te vervallen, omdat in een eerdere uitspraak (zaaknummer 17/1327) was geoordeeld dat de minister niet bevoegd was om de last onder dwangsom op te leggen. Dit leidde tot de conclusie dat het bestreden besluit van de minister, waarin het bezwaar van de appellant ongegrond werd verklaard, vernietigd moest worden.

Het College heeft de uitspraak gedaan dat het beroep van de appellant gegrond is, het bestreden besluit vernietigd, en het primaire besluit herroepen. Tevens is bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit. De minister is opgedragen het betaalde griffierecht van € 168,- aan de appellant te vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en de proceskostenveroordeling is niet aan de orde, aangezien de minister al was veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten in de eerdere uitspraak.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 17/1272

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 januari 2019 in de zaak tussen

[naam] , te [plaats] , appellant

(gemachtigde: mr. I.T.H.L. van de Bergh),
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

(gemachtigde: mr. J. Verheul-Verkaik).

Procesverloop

Bij besluit van 29 maart 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder besloten tot invordering van een dwangsom van € 250,-.
Bij besluit van 4 juli 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 oktober 2018.
Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Het College gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1
Bij besluit van 7 maart 2017 heeft verweerder aan appellant een last onder dwangsom opgelegd wegens overtreding van het bepaalde in de Wet dieren. Appellant is opgedragen om de volgende maatregel te nemen voor 14 maart 2017:
“Zorg dat uw hond altijd over een schone en zindelijke huisvesting kan beschikken. Verwijder hiertoe onder andere dagelijks de aanwezige ontlasting en/of urine.”
Indien bij volgende controles blijkt dat de overtreding nog steeds voorkomt, verbeurt appellant een dwangsom van € 250,- per controle, tot een maximum van € 750,-. Deze last onder dwangsom is gedurende twee jaar van toepassing.
1.3
Op 21 maart 2017 hebben twee agenten van de (dieren)politie naar aanleiding van de opgelegde last onder dwangsom een hercontrole uitgevoerd. De bevindingen van deze hercontrole zijn door een districtsinspecteur van de LID, die niet aanwezig was bij de hercontrole, neergelegd in het toezichtrapport hercontrole van 24 maart 2017. Het toezichtrapport hercontrole vermeldt, voor zover van belang, het volgende:
“Middels een op de grond liggende ladder zijn we het platdak opgeklommen gelegen aan de achterzijde van pand (…).
Aldaar op dat dak met ondergrond kiezels, liep dezelfde hond welke we op 17 februari 2017 ook aantroffen. We zagen dat op het dak tussen de kiezels een grote hoeveelheid ontlasting lag van de hond. Een groot gedeelte van de ontlasting, gezien op de samenstelling en kleur, lag er al zeer geruime tijd. Ten aanzien van onze bevindingen van 17 februari 2017 was er geen ontlasting opgeruimd doch alleen nieuwe ontlasting bij gekomen.
De hond beschikte niet over een schone en zindelijke huisvesting.
De uitwerpselen waren niet dagelijks verwijderd, deze lagen reeds weken op het dak waar de hond moest lopen/verblijven.
Zoals reeds op 17 februari 2017 geconstateerd, beschikte de hond nu wederom niet over enig drinkwater op het dak. De deur naar het pand was wederom gesloten. Ook beschikte de hond niet over een schutplaats die hem bescherming bood tegen weersinvloeden daar de deur naar de woning vanaf het dak gesloten was, en er geen andere mogelijkheid was om te schuilen op het plat dak voor de hond.

Betrokkene:

Toen wij ter plaatse ons bevonden op het plat dak kwam vanuit de woning de ons bekende betrokkene (…) aangelopen. Deze wilde dat wij het terrein deden verlaten.
Ik, (…) heb hem gevraagd of hij het besluit ten aanzien van de ontlasting niet had gekregen. (…)
Ik, (…), heb [naam] opnieuw bestuursrecht aangezegd.”
1.4
Bij het primaire besluit heeft verweerder besloten tot invordering van een dwangsom van € 250,-, nu appellant de aan hem bij besluit van 7 maart 2017 opgelegde maatregel niet heeft uitgevoerd.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van appellant ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd. Verweerder heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat appellant niet heeft voldaan aan de last onder dwangsom van 7 maart 2017 en daarom terecht van rechtswege een dwangsom is verbeurd.
3. Bij uitspraak van heden in zaaknummer 17/1327 heeft het College geoordeeld dat verweerder niet bevoegd was tot het opleggen van de last onder dwangsom van 7 maart 2017 en dit besluit herroepen. Dit betekent dat de grondslag voor het primaire besluit is komen te vervallen. Het beroep tegen het bestreden besluit is daarom gegrond en dit besluit komt voor vernietiging in aanmerking. Nu sprake is van een onherstelbaar gebrek, ziet het College aanleiding met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht het primaire besluit te herroepen en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het te vernietigen bestreden besluit.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding, nu verweerder reeds in de uitspraak van heden in zaaknummer 17/1327 is veroordeeld tot het vergoeden van de door appellant gemaakte proceskosten.
Beslissing
Het College:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168,- aan appellant te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C. Stuldreher, in aanwezigheid van mr. A. Verhoeven, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 januari 2019.
w.g. S.C. Stuldreher w.g. A. Verhoeven