In deze zaak heeft het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 22 januari 2019 uitspraak gedaan over de afwijzing van een subsidieaanvraag door appellante, een B.V. die windturbines wilde vervangen. De aanvraag om subsidie op grond van het Besluit Stimulering Duurzame Energieproductie (SDE) werd aanvankelijk afgewezen door de minister van Economische Zaken en Klimaat, omdat appellante niet de vereiste toestemmingsverklaring had ingediend. Deze afwijzing volgde op een eerdere uitspraak van het College waarin was geoordeeld dat aan de subsidievoorwaarden was voldaan, maar dat het College niet over de benodigde gegevens beschikte om de omvang van de subsidie te bepalen. In de bestreden beslissing heeft de minister de afwijzing gehandhaafd, maar het College oordeelde dat de minister in strijd met het evenredigheidsbeginsel had gehandeld. Het College vernietigde het bestreden besluit en droeg de minister op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op de bezwaren van appellante. Het College oordeelde dat de vereiste toestemming voor het plaatsen van de windturbines al was gegeven ten tijde van de indiening van de aanvraag, en dat de afwijzing van de aanvraag niet in verhouding stond tot de nadelige gevolgen voor appellante. De proceskosten van appellante werden door de minister vergoed.