ECLI:NL:CBB:2019:41
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Last onder bestuursdwang opgelegd aan houder van dieren wegens overtredingen van het Besluit houders van dieren
In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 29 januari 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een appellant, een houder van dieren, en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De appellant had een last onder bestuursdwang opgelegd gekregen vanwege overtredingen van het Besluit houders van dieren. De zaak begon met een controle door toezichthouders van de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming op 6 september 2017, waarbij ernstige tekortkomingen in de verzorging van de honden van de appellant werden vastgesteld. De toezichthouders ontdekten dat de honden geen toegang hadden tot water en dat een van de honden, een Duitse herder, in een zeer magere toestand verkeerde. De minister verklaarde het bezwaar van de appellant ongegrond, waarna de appellant beroep instelde.
Tijdens de zitting op 31 oktober 2018 werd de zaak behandeld. De appellant voerde aan dat de opgelegde maatregelen niet terecht waren en dat de minister onvoldoende bewijs had geleverd voor de gestelde overtredingen. Het College oordeelde dat de minister voldoende had onderbouwd dat de appellant de zorg voor zijn dieren had verwaarloosd. Het College benadrukte dat het aan de houder van dieren is om aan te tonen dat de bevindingen van de toezichthouders onjuist zijn, en dat de minister in dit geval terecht had vastgesteld dat de appellant de nodige zorg had onthouden aan zijn honden.
Het College concludeerde dat het beroep van de appellant ongegrond was en dat de opgelegde last onder bestuursdwang in stand bleef. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van dierenhouders en de noodzaak om te voldoen aan de wettelijke eisen voor dierenwelzijn.