ECLI:NL:CBB:2019:537

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
29 oktober 2019
Publicatiedatum
28 oktober 2019
Zaaknummer
18/2086
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de knelgevallenregeling bij fosfaatrechten in de melkveehouderij

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 29 oktober 2019 uitspraak gedaan in het geschil tussen Melkveehouderij [naam] en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De zaak betreft de vaststelling van het fosfaatrecht van appellante op basis van de Meststoffenwet (Msw). Appellante had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de minister, waarin het fosfaatrecht was vastgesteld op 6.856 kg, en stelde dat zij recht had op een hogere vaststelling vanwege stagnatie in de groei van haar veestapel door een uitbraak van klebsiella-mastitis in 2014.

Het College overwoog dat bij de toepassing van de knelgevallenregeling geen rekening wordt gehouden met niet gerealiseerde uitbreidingen op de peildatum van 2 juli 2015. Dit betekent dat de stagnatie in de groei als gevolg van de dierziekte niet hoeft te worden gecompenseerd. Appellante had niet aangetoond dat zij voldeed aan de 5%-drempel voor compensatie, en het College concludeerde dat de minister de knelgevallenregeling correct had toegepast.

De uitspraak benadrukt dat appellante zich niet heeft beroepen op schending van haar eigendomsrecht, waardoor toetsing aan artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden niet nodig was. Het beroep van appellante werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 18/2086

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 oktober 2019 in de zaak tussen

Melkveehouderij [naam] , te [plaats] , appellante

(gemachtigde: mr. W. Graafland),
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

(gemachtigde: mr. M.J.H. van der Burgt).

Procesverloop

Bij besluit van 3 januari 2018 (primaire besluit) heeft verweerder op grond van artikel 23, derde lid, van de Meststoffenwet (Msw) het fosfaatrecht van appellante vastgesteld.
Bij besluit van 9 augustus 2018, zoals nader gemotiveerd op 27 mei 2019, (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
Appellante heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 september 2019. Appellante is, met bericht, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Relevante bepalingen
1. Ingevolge artikel 23, derde lid, van de Msw stelt verweerder het op een bedrijf rustende fosfaatrecht per 1 januari 2018 vast in overeenstemming met de forfaitaire productie van dierlijke meststoffen in een kalenderjaar door melkvee dat op 2 juli 2015 op het bedrijf is gehouden en geregistreerd. Ingevolge artikel 23, zesde lid, van de Msw verhoogt verweerder, voor zover van belang, het fosfaatrecht indien het reguliere fosfaatrecht minimaal 5% lager uitvalt door diergezondheidsproblemen (de 5%-drempel).
Feiten
2. In 2014 groeide het bedrijf van appellante vooruitlopend op het verlengen van de ligboxenstal met 74 extra ligboxen in 2015. Op 20 juni 2014 brak klebsiella-mastitis uit op haar bedrijf. Als gevolg van deze dierziekte zijn in de periode 2014 tot 2 juli 2015 22 koeien afgevoerd. De bedrijfsgroei is gestagneerd als gevolg van de dierziekte. Op 2 juli 2015 bevonden zich op het bedrijf 120 melk
-en kalfkoeien, 53 stuks jongvee jonger dan 1 jaar en 48 stuks jongvee van 1 jaar en ouder.
Besluiten van verweerder
3. Verweerder heeft het fosfaatrecht van appellante vastgesteld op 6.856 kg en is daarbij uitgegaan van de dieraantallen die op 2 juli 2015 op het bedrijf aanwezig waren. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het aantal fosfaatrechten gehandhaafd.
De beroepsgrond
4. Appellante voert aan dat zij (wel) voldoet aan de 5%-drempel van artikel 23, zesde lid, van de Msw. Door de dierziekte beschikt zij op de peildatum over 22 melk- en kalfkoeien minder dan wanneer deze bijzondere omstandigheid zich niet had voorgedaan. De dierziekte belemmerde de (verdere) groei van de veestapel.
Het standpunt van verweerder
5. Verweerder heeft op basis van de gegevens van direct voor de uitbraak van de dierziekte (20 juni 2014) het fosfaatrecht berekend op 7.327,5 kg (zonder generieke korting). Op basis van de gegevens op 2 juli 2015 bedraagt het fosfaatrecht 7.476,0 kg (zonder generieke korting). Hiermee voldoet appellante niet aan 5%-drempel. Bij de toepassing van de knelgevallenregeling blijft de niet gerealiseerde groei buiten aanmerking.
Beoordeling
6. Zoals het College heeft overwogen in de uitspraak van 11 juni 2019 (ECLI:NL:CBB:2019:232) wordt bij toepassing van de knelgevallenregeling geen rekening gehouden met niet gerealiseerde uitbreidingen op 2 juli 2015. Dit betekent dat stagnatie in de groei als gevolg van de dierziekte, niet hoeft te worden gecompenseerd. Dit betekent dat verweerder een juiste toepassing heeft gegeven aan de knelgevallenregeling. Deze beroepsgrond slaagt niet. In dit geval heeft appellante zich niet op schending van haar eigendomsrecht beroepen, zodat het College toetsing aan artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EP) artikel 1 van het EP achterwege kan laten.
7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stam, in aanwezigheid van mr. E.D.H. Nanninga, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 oktober 2019.
w.g. R.C. Stam w.g. E.D.H. Nanninga