ECLI:NL:CBB:2019:538

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
29 oktober 2019
Publicatiedatum
28 oktober 2019
Zaaknummer
18/2155
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van fosfaatrechten in het kader van de Meststoffenwet met betrekking tot dieraantallen en melkproductie

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 29 oktober 2019, zaaknummer 18/2155, werd het beroep van appellant gegrond verklaard. Appellant had beroep ingesteld tegen een besluit van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, waarin het fosfaatrecht van appellant was vastgesteld op basis van de melkproductiecijfers en dieraantallen van 2011. Appellant betoogde dat deze cijfers niet representatief waren vanwege de diergezondheidsproblemen die zijn bedrijf van 2011 tot medio 2016 hadden getroffen. Het College oordeelde dat de keuze van verweerder om de melkproductie van 2011 te hanteren niet onterecht was, aangezien deze cijfers het meest gunstig waren voor appellant. Echter, voor de dieraantallen was de situatie anders. Het College stelde vast dat de dieraantallen in 2015 niet beïnvloed waren door de ziekte en dat verweerder ten onrechte geen rekening had gehouden met de knelgevallenregeling zoals vastgelegd in artikel 23, zesde lid, van de Meststoffenwet. Hierdoor werd het bestreden besluit vernietigd en werd verweerder opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met deze uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.024,-.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 18/2155

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 oktober 2019 in de zaak tussen

[naam] , te [plaats] , appellant

(gemachtigde: mr. G. H. Blom),
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

(gemachtigden: mr. Y. Groen en mr. S. Loontjes).

Procesverloop

Bij besluit van 3 januari 2018 (primaire besluit) heeft verweerder op grond van artikel 23, derde lid, van de Meststoffenwet (Msw) het fosfaatrecht van appellant vastgesteld.
Bij besluit van 23 april 2018, zoals nader gemotiveerd op 16 augustus 2018, (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 september 2019. Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

Relevante bepalingen
1. Ingevolge artikel 23, derde lid, van de Msw stelt verweerder het op een bedrijf rustende fosfaatrecht per 1 januari 2018 vast in overeenstemming met de forfaitaire productie van dierlijke meststoffen in een kalenderjaar door melkvee dat op 2 juli 2015 op het bedrijf is gehouden en geregistreerd. Ingevolge artikel 23, zesde lid, van de Msw (de knelgevallenregeling) verhoogt verweerder, voor zover van belang, het fosfaatrecht indien het reguliere fosfaatrecht minimaal 5% lager uitvalt door diergezondheidsproblemen (de 5%-drempel).
Feiten
2.1
Vanaf 5 september 2011 tot en met medio 2016 kampte het bedrijf van appellant met diergezondheidsproblemen waardoor de melkproductie in die periode is afgenomen. In 2016 werd de juiste diagnose gesteld (leververgiftiging) met een bijbehorend behandelplan, zodat medio 2016 een einde kwam aan de diergezondheidsproblemen.
2.2
In 2011 was de gemiddelde melkproductie 7.842 kg per koe en was het excretieforfait 45,6. Op 5 september 2011 waren op het bedrijf van appellant aanwezig 46 melk- en kalfkoeien, 18 stuks jongvee jonger dan 1 jaar en 13 stuks jongvee van 1 jaar en ouder. In 2015 was de gemiddelde melkproductie 6.358 kg per koe en was het excretieforfait 35,5. Op de peildatum 2 juli 2015 waren op het bedrijf van appellant aanwezig 49 melk- en kalfkoeien, 15 stuks jongvee jonger dan 1 jaar en 17 stuks jongvee van 1 jaar en ouder.
Besluiten van verweerder
3. Verweerder heeft het fosfaatrecht van appellant vastgesteld op 2.069 kg en is daarbij uitgegaan van de dieraantallen die op 2 juli 2015 op het bedrijf aanwezig waren. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de melding bijzondere omstandigheden betrokken en (desondanks) het aantal fosfaatrechten gehandhaafd.
De beroepsgronden
4. Appellant voert aan dat hij (wel) voldoet aan de voorwaarde dat het aantal fosfaatrechten op 2 juli 2015 minimaal 5% lager uitvalt dan waarover hij zonder de dierziekte zou hebben beschikt en hij verzoekt om zijn fosfaatrecht met toepassing van artikel 23, zesde lid, van de Msw te verhogen. Verweerder heeft onvoldoende rekening gehouden met de omstandigheid dat het bedrijf van appellant vijf jaar lang kampte met diergezondheidsproblemen, waarvan de oorzaak pas in 2016 kon worden vastgesteld en behandeld. Hierdoor is op de peildatum sprake van een lagere melkproductie en dient verweerder met andere melkproductiecijfers te rekenen, zodat compensatie is vereist in het aantal fosfaatrecht.
Het standpunt van verweerder
5. Verweerder heeft op basis van de gegevens van direct voor de uitbraak van de dierziekte (5 september 2011) het fosfaatrecht berekend op 2.288,3 kg (zonder generieke korting). Op basis van de gegevens op de peildatum 2 juli 2015 komt appellant op 2.255,8 kg fosfaatrecht (zonder generieke korting). Het verschil is 1,42%. Hiermee voldoet appellant niet aan de 5%-drempel.
Beoordeling
6. Verweerder is bij de beoordeling van het knelgeval uitgegaan van zowel de melkproductiecijfers als de dieraantallen van 2011. Hoewel de dierziekte is uitgebroken in 2011 zijn de melkproductiecijfers uit dit jaar het meest gunstig voor appellant. De gemiddelde melkproductie in 2011 is namelijk hoger dan in 2010 en pas vanaf 2012 daalt de melkproductie. Appellant is zodoende door de keuze van verweerder om uit te gaan van de gemiddelde melkproductie in 2011 niet benadeeld. In zoverre slaagt het beroep niet. Dat is anders voor de dieraantallen. Uit de uitspraak van 9 juli 2019 (ECLI:NL:CBB:2019:280) volgt dat artikel 23, zesde lid, van de Msw zich er niet tegen verzet dat bij de vergelijking met een alternatieve peildatum wordt gerekend met de melkproductie en dieraantallen uit verschillende jaren. Naar het oordeel van het College is er hier geen reden om af te wijken van de dieraantallen in 2015, nu de ziekte - onweersproken - niet van invloed was op de dieraantallen. Dit betekent dat verweerder geen juiste toepassing heeft gegeven aan de knelgevallenregeling.
Slotsom
7.1
Daarmee is het beroep gegrond. Het bestreden besluit moet worden vernietigd wegens strijd met artikel 23, zesde lid, van de Msw. Het College zal verweerder opdragen binnen zes weken een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
7.2
Het College veroordeelt verweerder in de door appellant gemaakte proceskosten. Deze kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.024,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

Het College:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 170,- aan appellant te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.024,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stam, in aanwezigheid van mr. E.D.H. Nanninga, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 oktober 2019.
w.g. R.C. Stam w.g. E.D.H. Nanninga