2.4Bij besluit van 2 mei 2018 heeft verweerder het handhavingsverzoek van appellanten afgewezen. Daartoe heeft verweerder, onder verwijzing naar artikel 3, sub 2 en sub 17, van Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (Verordening 178/2002), overwogen dat [naam 3] een exploitant van een levensmiddelenbedrijf is dat zich uitsluitend bezighoudt met primaire productie, namelijk de jacht. Uit artikel 4, tweede lid, onder a, van Verordening 853/2004 volgt dat een levensmiddelenbedrijf dat zich uitsluitend bezighoudt met primaire productie niet erkend hoeft te worden. Verder heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat [naam 3] geen (mobiel) slachthuis exploiteert als bedoeld in bijlage I, onder 1.16, van Verordening 853/2004. Gelet hierop zijn, anders dan appellanten menen, de voorschriften voor identificatiekenmerken als bedoeld in bijlage II, sectie I, onder A en 1 van Verordening 853/2004 niet van toepassing op de handelingen die [naam 3] verricht. Hetzelfde geldt voor de voorschriften die zijn opgenomen in bijlage II, sectie II, van Verordening 853/2004 aangaande de HACCP‑procedures.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van appellanten ongegrond verklaard. Verweerder heeft zich, evenals in het primaire besluit, op het standpunt gesteld dat [naam 3] zich uitsluitend bezighoudt met primaire productie (jacht) en om die reden niet erkend hoeft te worden. Daartoe heeft verweerder overwogen dat de definitie van jacht niet beperkt is tot die van de Wnb. De definitie van jacht moet gelezen worden in de context waarin deze in Verordening 178/2002 wordt gebruikt. Volgens verweerder heeft Verordening 178/2002 jacht onder primaire productie geschaard om expliciet aan te geven dat het bemachtigen, op welke wijze dan ook, van wilde dieren voorafgaand aan de slacht gezien moet worden gezien als primaire productie. De activiteiten van [naam 3] vallen binnen het bereik van deze definitie. Verder heeft verweerder overwogen dat [naam 3] geen productie-inrichting is of heeft van waaruit producten van dierlijke oorsprong in de handel worden gebracht en dat gelet daarop [naam 3] geen identificatie-kenmerken op dieren hoeft aan te brengen en geen permanente procedures hoeft te hebben die gebaseerd zijn op de HACCP-beginselen.
4. Appellanten voeren in beroep aan dat de activiteiten van [naam 3] geen primaire productie zoals bedoeld in artikel 3, sub 2 en sub 17, van Verordening 178/2002 zijn, omdat [naam 3] de wilde ganzen niet bejaagt maar slacht en in de handel brengt voor menselijke consumptie. Ter onderbouwing van de bewering dat [naam 3] de ganzen niet bejaagt maar slacht beroepen appellanten zich op bepalingen uit Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand (de Vogelrichtlijn) en de Wnb. Volgens appellanten maakt de Vogelrichtlijn nadrukkelijk onderscheid tussen de vogeljacht en het vangen en doden van vogels in het kader van de in artikel 9, eerste lid, onder a, van de Vogelrichtlijn genoemde belangen. Appellanten betogen dat zowel de Vogelrichtlijn als de Wnb onderscheidt maakt tussen jacht, beheer en schadebestrijding. Voor de jacht gelden grotendeels andere regels dan voor schadebestrijding en populatiebeheer. Deze laatste activiteiten kunnen derhalve niet onder jacht geschaard worden. Verder betogen appellanten dat de activiteiten van een individuele jager en van [naam 3] onvergelijkbaar zijn.
5. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat elke handeling die voorafgaat aan de slacht als primaire productie gezien moet worden. Hieronder valt dus ook de wijze van bemachtigen die [naam 3] hanteert. Voorts voert verweerder aan dat appellanten uitgaan van een te beperkte definitie van het begrip jacht. In artikel 7 van de Vogelrichtlijn wordt aangegeven waar en wanneer op welke vogels gejaagd mag worden. Appellanten betogen ten onrechte dat elke wijze van vangen die niet in dit artikel genoemd wordt, niet te beschouwen is als jacht. Indien een lidstaat, op grond van artikel 9 toestemming geeft tot afwijking van de bepalingen van artikel 7 dient deze afwijking ook als jacht gezien te worden.
6. Het College ziet zich allereerst gesteld voor de vraag of het vangen en doden van wilde ganzen door [naam 3] kan worden aangemerkt als primaire productie als bedoeld in artikel 3, aanhef en sub 2 gelezen in samenhang met sub 17, van Verordening 178/2002 en gelet daarop [naam 3] niet erkend hoeft te worden als bedoeld in artikel 4 van Verordening 853/2004.