ECLI:NL:CBB:2019:594

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
19 november 2019
Publicatiedatum
15 november 2019
Zaaknummer
18/1298
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T. Pavićević
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep inzake uitbetaling basis- en vergroeningsbetaling 2017

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 19 november 2019 uitspraak gedaan in het beroep van een appellant tegen de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Het beroep betreft de uitbetaling van de basis- en vergroeningsbetaling voor het jaar 2017. De appellant had verzocht om uitbetaling van een oppervlakte van 22,74 hectare, maar de minister had bij het primaire besluit slechts 22,61 hectare in aanmerking genomen. Na bezwaar van de appellant heeft de minister het bezwaar gegrond verklaard en het aantal betalingsrechten herzien naar 22,67 hectare.

Tijdens de zitting op 3 oktober 2019 heeft de appellant aangevoerd dat hij recht heeft op uitbetaling van de volledige 22,74 hectare. De minister heeft echter gesteld dat de appellant niet meer kan ontvangen dan het aantal betalingsrechten waarover hij beschikt. Het College heeft vastgesteld dat de appellant geen procesbelang heeft, omdat het aantal hectaren waarvoor hij uitbetaling heeft ontvangen gelijk is aan het aantal betalingsrechten. Dit betekent dat de appellant niet in een betere positie kan komen door het aanwenden van een rechtsmiddel.

Het College heeft geconcludeerd dat het beroep van de appellant niet-ontvankelijk is, omdat er geen procesbelang is. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De beslissing is genomen door mr. T. Pavićević, met mr. C.H.R. Mattheussens als griffier.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 18/1298

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 november 2019 in de zaak tussen

[naam] , te [plaats] , appellant

en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

(gemachtigden: mr. M. van der Zwaard en mr. M. van den Brink).

Procesverloop

Bij besluit van 3 januari 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder op grond van de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB (de Uitvoeringsregeling) beslist op de aanvraag van appellant om uitbetaling van de betalingsrechten (de basis- en vergroeningsbetaling) voor het jaar 2017.
Bij besluit van 29 mei 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellant gegrond verklaard.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 oktober 2019. Appellant is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1.1
Het College gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.2
Op 8 mei 2017 heeft verweerder de Gecombineerde opgave 2017 van appellant ontvangen, waarin appellant om uitbetaling van de basis- en vergroeningsbetaling voor het jaar 2017 heeft verzocht.
1.3
Bij uitspraak van 5 december 2017 (ECLI:NL:CBB:2017:471) heeft het College geoordeeld dat verweerder het aantal betalingsrechten van appellant niet juist heeft vastgesteld. Het College heeft verweerder opgedragen hieromtrent een nieuw besluit te nemen.
1.4
Bij het primaire besluit heeft verweerder aan appellant een bedrag toegekend voor de uitbetaling van de basis- en vergroeningsbetaling voor het jaar 2017. Daarbij heeft verweerder van de door appellant voor uitbetaling opgegeven oppervlakte van 22,74 hectare (ha) slechts 22,61 ha in aanmerking genomen.
1.5
Bij besluit van 26 januari 2018 heeft verweerder het aantal betalingsrechten van appellant herzien en vastgesteld op 22,67.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van appellant tegen het primaire besluit gegrond verklaard en dit besluit herroepen. Verweerder heeft tevens het bedrag dat appellant aan uitbetaling voor de basis- en vergroeningsbetaling 2017 ontvangt gewijzigd. Verweerder heeft daarbij van de door appellant voor uitbetaling opgegeven oppervlakte van 22,74 ha nu 22,67 ha in aanmerking genomen.
3. In beroep voert appellant kort gezegd aan dat hij uitbetaling wenst van de door hem voor uitbetaling opgegeven oppervlakte van 22,74 ha.
4. In het verweerschrift stelt verweerder zich op het standpunt dat appellant niet meer hectaren uitbetaald kan krijgen dan het aantal betalingsrechten waarover hij beschikt. Als er meer hectaren worden opgegeven voor uitbetaling dan wordt de aanvraag verkleind naar het aantal beschikbare betalingsrechten.
5. Ter zitting is duidelijk geworden dat appellant had verwacht dat een nog openstaand geschil in het kader van de betalingsrechten voor het jaar 2015 tussen verweerder en appellant over een aantal percelen aan de orde zou komen. Het College begrijpt dat er op dit punt verwarring is bij appellant. Echter, over dit geschil kan het College zich niet uitlaten omdat in de onderhavige procedure slechts de uitbetaling van de basis- en vergroeningsbetaling voor het jaar 2017 voorligt. Daartoe overweegt het College als volgt.
6. Als vereiste voor de ontvankelijkheid van een beroep geldt dat er sprake moet zijn van procesbelang. Bij gebreke daarvan moet het beroep wegens het ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk worden verklaard. Van procesbelang is sprake als de indiener van het beroep door het aanwenden van een rechtsmiddel in een betere positie kan komen te verkeren met betrekking tot het bestreden besluit.
7. In het onderhavige geval kan appellant niet in een betere positie komen door een uitspraak van het College. Het aantal hectaren waarvoor appellant uitbetaling heeft ontvangen, is gelijk aan het aantal betalingsrechten waarover appellant beschikt. Gelet op artikel 18, eerste lid, onder b, van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 640/2014 van de Commissie van 11 maart 2014 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het geïntegreerd beheers- en controlesysteem en de voorwaarden voor weigering of intrekking van betalingen en voor administratieve sancties in het kader van rechtstreekse betalingen, plattelandsontwikkelingsbijstand en de randvoorwaarden, kan appellant niet meer hectaren uitbetaald krijgen dan het aantal betalingsrechten waarover hij beschikt. Appellant heeft uitbetaald gekregen wat hij maximaal uitbetaald kon krijgen. Appellant heeft derhalve geen procesbelang bij dit beroep.
8. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Pavićević, in aanwezigheid van mr. C.H.R. Mattheussens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 november 2019.
w.g. T. Pavićević w.g. C.H.R. Mattheussens