ECLI:NL:CBB:2019:74

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
19 februari 2019
Publicatiedatum
22 februari 2019
Zaaknummer
17/1684 en 18/1125
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing uitbetaling betalingsrechten GLB voor eenmanszaak niet ingeschreven in handelsregister

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 19 februari 2019 uitspraak gedaan in de zaken 17/1684 en 18/1125. De appellant, een eenmanszaak, had aanvragen ingediend voor uitbetaling van betalingsrechten voor de jaren 2016 en 2017 op basis van de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB. De aanvragen zijn afgewezen omdat de appellant op de relevante data niet als actieve landbouwer geregistreerd stond in het handelsregister van de Kamer van Koophandel. De appellant had eerder in 2015 wel betalingsrechten toegewezen gekregen, maar het College oordeelde dat de beoordeling per jaar plaatsvindt en dat de omstandigheden in 2016 en 2017 anders waren. De verweerder heeft in zijn besluiten terecht gesteld dat de eenmanszaak van appellant niet ingeschreven was in het handelsregister, wat een vereiste is voor de toekenning van de betalingsrechten. De appellant heeft niet voldaan aan de verplichting om een Melding Overdracht te doen, wat ook een reden was voor de afwijzing. Het College heeft de beroepen van de appellant ongegrond verklaard en geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummers: 17/1684 en 18/1125

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 februari 2019 in de zaken tussen

[naam 1] , te [plaats] , appellant

en

de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

(gemachtigden: mr. M. van der Zwaard en M. Wullink).

Procesverloop

Bij primair besluit van 17 juni 2017, dat is gehandhaafd bij besluit op bezwaar van 25 september 2017 (bestreden besluit 1), heeft verweerder de aanvraag van appellant om uitbetaling van betalingsrechten voor het jaar 2016 op grond van de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB (Uitvoeringsregeling) afgewezen (17/1684).
Bij primair besluit van 8 februari 2018, dat is gehandhaafd bij besluit op bezwaar van 2 mei 2018 (bestreden besluit 2), heeft verweerder de aanvraag van appellant om uitbetaling van betalingsrechten voor het jaar 2017 op grond van de Uitvoeringsregeling afgewezen (18/1125).
Appellant heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 januari 2019. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Appellant is niet verschenen.

Overwegingen

1.1
Bij besluit op bezwaar van 11 augustus 2016 heeft verweerder aan appellant op zijn aanvraag voor het jaar 2015 betalingsrechten toegewezen. In dat besluit is het volgende vermeld:
“In de bezwaarprocedure is gebleken dat uw relatienummer [… 1] ten onrechte niet is meegenomen bij de beoordeling van uw aanvraag voor de toewijzing van betalingsrechten. U heeft echter uw Gecombineerde opgave 2015 onder relatienummer [… 2] ingediend. In de bezwaarfase heb ik beide relatienummers gekoppeld, omdat gebleken is dat er sprake is van één unieke landbouwer. Ik heb uw aanvraag daarna opnieuw beoordeeld aan de hand van uw huidige relatienummer [… 1] . (...) Ik heb vastgesteld dat uw bedrijf op 15 juni 2015 als landbouwbedrijf was ingeschreven bij de KvK met als hoofd- of nevenactiviteit landbouw. (...) In 2015 wordt u dan ook in het kader van het GLB aangemerkt als actieve landbouwer. (…) Betalingsrechten kunnen worden toegewezen aan actieve landbouwers die tijdig een aanvraag hiervoor indienen (...) en voor 2013 recht hadden op een rechtstreekse betaling (...) Ik wijs u daarom alsnog betalingsrechten toe. (...) Nu ik de totale subsidiabele oppervlakte heb vastgesteld op 10,32 hectare, wijs ik u 10,32 betalingsrechten toe. (...)”
1.2
Bij besluit op bezwaar van 7 juni 2017 heeft verweerder aan appellant op zijn aanvraag voor 2015 uitbetaling van zijn betalingsrechten (basis- en vergroeningsbetaling) toegekend.
1.3
Bij de thans in geding zijnde besluiten heeft verweerder de afwijzing van de aanvragen van appellant voor 2016 en 2017 om uitbetaling van de basis- en vergroeningsbetaling gehandhaafd op de grond dat hij op 15 mei 2016 (bestreden besluit 1), respectievelijk 15 mei 2017 (bestreden besluit 2) niet als landbouwer of landbouwbedrijf in het handelsregister van de Kamer van Koophandel (KvK) stond ingeschreven. Hij was daarom in 2016 en in 2017 geen actieve landbouwer en heeft dan ook geen recht op de door hem aangevraagde uitbetalingen van betalingsrechten. In de bestreden besluiten is verder nog vermeld dat het appellant niet baat dat de maatschap [naam 2] juist staat ingeschreven bij de KvK, nu de aanvragen zijn gedaan op naam van de eenmanszaak. Als appellant zijn eenmanszaak wil overdragen aan de maatschap, dient hij een Melding Overdracht te doen. Dat heeft hij niet gedaan. Daarom heeft verweerder de aanvraag van de eenmanszaak beoordeeld.
2.1
Appellant heeft aangevoerd dat hem in 2015 hetzelfde verwijt werd gemaakt en dat zijn aanvraag voor 2015 om toekenning en uitbetaling van betalingsrechten uiteindelijk is goedgekeurd. Er is wel een KvK-nummer geregistreerd, namelijk [… 1] . Dit is het KvK-nummer van een maatschap waarvan hij maat is en die al bestaat vanaf de voor de agrarische sector verplichte registratie in de KvK. Ten opzichte van 2015 is er voor hem in 2016 en 2017 niets veranderd. Dat zijn aanvragen nu worden afgewezen is voor hem onbegrijpelijk.
2.2
Verweerder heeft uiteengezet dat voor de uitbetaling van betalingsrechten aan appellant is vereist dat de eenmanszaak van appellant als agrarisch ondernemer bij de KvK staat ingeschreven. Als appellant uitbetaling van zijn betalingsrechten via de maatschap [naam 2] had willen verkrijgen, had hij daartoe een bedrijfsoverdracht moeten melden met een Melding Overdracht. Appellant is daarop meermalen door verweerder schriftelijk gewezen maar heeft bewust geen Melding Overdracht gedaan. Dat aan appellant voor 2015 onder dezelfde omstandigheden wel betalingsrechten zijn toegekend en uitbetaald, betekent niet dat hem voor 2016 en 2017 betalingsrechten moeten worden uitbetaald. Het komt voor rekening van appellant dat hij geen gehoor heeft gegeven aan het verzoek van verweerder een bedrijfsoverdracht te melden.
3. Het College overweegt als volgt.
3.1
Ingevolge artikel 9, derde lid, van Verordening 1307/2013 kunnen de lidstaten op basis van objectieve en niet-discriminerende criteria besluiten dat geen rechtstreekse betalingen worden toegekend aan natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel groepen natuurlijke personen of rechtspersonen: a) van wie de landbouwactiviteiten slechts een onaanzienlijk deel uitmaken van hun totale economische activiteiten; en/of b) van wie de voornaamste activiteit of ondernemingsdoel niet de uitoefening van een landbouwactiviteit is. Aan zowel onderdeel a als onderdeel b van artikel 9, derde lid, van Verordening 1307/2013 is uitvoering gegeven door in artikel 2.3, derde lid, van de Uitvoeringsregeling te bepalen dat geen rechtstreekse betalingen worden toegekend aan landbouwers die niet uiterlijk op 15 mei van het jaar van aanvraag zijn ingeschreven of waarvan de onderneming niet uiterlijk op 15 mei van het jaar van aanvraag is ingeschreven in het handelsregister van de KvK onder de vermelding van de verkorte omschrijving van een landbouwactiviteit.
3.2
Tussen partijen is niet in geschil, en ook het College gaat daarvan uit, dat de eenmanszaak van appellant niet ingeschreven is (geweest) in het handelsregister van de KvK. De maatschap [naam 2] , waarvan appellant één van de maten was, was wel in dat register ingeschreven, maar heeft bij verweerder nooit om toewijzing of uitbetaling van betalingsrechten gevraagd. Gelet hierop en op voormeld wettelijk kader, waaronder met name artikel 2.3, derde lid, van de Uitvoeringsregeling, heeft verweerder bij de bestreden besluiten terecht en op goede gronden geweigerd om op de aanvragen van appellant, de eenmanszaak, uitbetaling van betalingsrechten (basis- en vergroeningsbetaling) voor 2016 en 2017 toe te kennen.
3.3
Appellant wijst erop dat verweerder appellant voor het jaar 2015 wel betalingsrechten heeft toegekend en uitbetaald. Dit baat hem in deze gedingen niet, nu de aanvraag om uitbetaling van betalingsrechten per jaar wordt beoordeeld.
4. Het College zal de beroepen ongegrond verklaren.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.L. van der Beek in aanwezigheid van mr. J.W.E. Pinckaers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
19 februari 2019.
w.g. H.L. van der Beek w.g. J.W.E. Pinckaers