ECLI:NL:CBB:2019:96

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
5 maart 2019
Publicatiedatum
8 maart 2019
Zaaknummer
18/137
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van subsidie voor duurzame energieproductie en de definitie van ingebruikname

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 5 maart 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen [naam 1] N.V. en de minister van Economische Zaken en Klimaat over de intrekking van een subsidie voor duurzame energieproductie. De subsidie was oorspronkelijk verleend op 29 april 2016, maar werd ingetrokken bij besluit van 8 juni 2017, omdat de productie-installatie volgens de minister al in gebruik was genomen vóór de aanvraagdatum. Appellante stelde dat de installatie pas op 1 juli 2016 in gebruik was genomen, maar het College oordeelde dat de installatie al in september 2015 energie produceerde. Dit leidde tot de conclusie dat de subsidie op grond van artikel 3, derde lid, van het Besluit SDE niet verleend had mogen worden, aangezien de installatie eerder in gebruik was genomen dan de aanvraagdatum. Het College verwierp het beroep van appellante, die aanvoerde dat het ontbreken van een definitie van 'in gebruik nemen' in het Besluit SDE strijd opleverde met het rechtzekerheidsbeginsel. Het College oordeelde dat de term 'in gebruik nemen' moet worden geïnterpreteerd in de context van normaal taalgebruik, wat betekent dat de installatie moet doen waarvoor deze bestemd is. De uitspraak benadrukt het belang van correcte informatieverstrekking bij subsidieaanvragen en de gevolgen van onjuiste gegevens voor de subsidieverlening.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 18/137

uitspraak van de meervoudige kamer van 5 maart 2019 in de zaak tussen

[naam 1] N.V., te [plaats 1] , appellante

(gemachtigde: mr. H. Klomp),
en

de minister van Economische Zaken en Klimaat, verweerder

(gemachtigde: mr. C. Cromheecke).

Procesverloop

Bij besluit van 8 juni 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de subsidie ingetrokken die op grond van het Besluit stimulering duurzame energieproductie (Besluit SDE) aan appellante bij besluit van 29 april 2016 was verleend.
Bij besluit van 12 december 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 18 juni 2018 heeft appellante gereageerd op het verweerschrift en nadere stukken ingediend.
Bij brief van 19 juli 2018 heeft verweerder gereageerd op de brief van appellante van 18 juni 2018.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 december 2018. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Daarnaast zijn namens appellante verschenen [naam 2] en [naam 3] en namens verweerder [naam 4] .

Overwegingen

1.1
Bij besluit van 29 april 2016 heeft verweerder appellante subsidie verleend voor de productie van duurzame energie door middel van een fotovoltaïsche zonnepaneelinstallatie over de periode van 1 juli 2016 tot en met 30 juni 2031. De aanvraag daartoe was gedaan op 22 maart 2016.
1.2
Bij het primaire besluit heeft verweerder de verleende subsidie ingetrokken omdat de installatie in gebruik is genomen voor de datum waarop de subsidie is aangevraagd. Hierdoor wordt niet voldaan aan artikel 3, derde lid, van het Besluit SDE.
2. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat appellante in haar aanvraag onjuiste gegevens heeft verstrekt en dat de subsidie niet verleend zou zijn als zij wel de juiste gegevens zou hebben verstrekt. Appellante heeft in de aanvraag gesteld dat de installatie in gebruik zal worden genomen op 1 juli 2016, terwijl uit door appellante overgelegde gegevens is gebleken dat de installatie al vanaf september 2015 energie is gaan produceren. Onder “in gebruik nemen” als bedoeld in artikel 3, derde lid, van het Besluit SDE verstaat verweerder dat de installatie gaat doen waarvoor deze bestemd is, namelijk het opwekken van duurzame energie. Verweerder verwijst ter onderbouwing van dit standpunt naar een uitspraak van het College van 7 april 2011, ECLI:NL:CBB:2011:BQ3476.
3. Appellante heeft aangevoerd dat door het ontbreken van een definitie, uit het Besluit SDE niet blijkt hoe kan worden vastgesteld wanneer de installatie in gebruik is genomen. Dit levert strijd op met het rechtzekerheidsbeginsel. De datum van registratie door CertiQ is het enig juiste en objectief meetbaar vast te stellen aanknopingspunt voor de ingebruikname omdat dit een voor alle partijen kenbaar moment bepaalt. Pas vanaf dat moment worden de meetgegevens geregistreerd en worden energieoverschotten terug geleverd aan het net. Voordien is sprake van een testfase. Het College sluit in de door verweerder genoemde uitspraak ook hierbij aan. Voorts voert appellante aan dat verweerder het vertrouwen heeft gewekt dat de registratie door CertiQ doorslaggevend is. Zij verwijst naar een passage in het toekenningsbesluit van 29 april 2016 waarin staat dat de datum van de subsidie ingaat op de datum van ingebruikname die verweerder van CertiQ ontvangt. In het bestreden besluit gaat verweerder, door een verkeerde lezing van de uitspraak van 7 april 2011, uit van een verkeerde uitleg van het begrip “in gebruik nemen”. Het niet toekennen van de subsidie zou betekenen dat een bouwproject waarvoor de subsidie bij uitstek is bedoeld, daarvan verstoken zou blijven. Dat is strijdig met het doel en de ratio van de subsidie.
4.1
In artikel 3, derde lid, van het Besluit SDE was ten tijde van belang en voor zover hier relevant bepaald dat geen subsidie als hier bedoeld, wordt verstrekt indien de installatie in gebruik is genomen voor de datum waarop de subsidie is aangevraagd.
4.2
In artikel 4:48, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat zolang de subsidie niet is vastgesteld het bestuursorgaan de subsidieverlening kan intrekken of ten nadele van de subsidieontvanger kan wijzigen indien de subsidieontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot subsidieverlening zou hebben geleid.
5.1
Het College overweegt als volgt. Tussen partijen is uitsluitend in geschil wanneer de installatie in gebruik is genomen. Zoals het College in de eerder genoemde uitspraak van 2006 heeft overwogen geeft noch de tekst van het Besluit SDE noch de toelichting daarop uitsluitsel over de vraag wanneer sprake is van “in gebruik nemen”. Onder die omstandigheden moet daaronder volgens het College worden verstaan hetgeen in het normaal taalgebruik gangbaar is, te weten het moment waarop de installatie gaat doen waarvoor deze bestemd is, namelijk het opwekken van duurzame energie. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat deze definitie sinds de uitspraak van het College wordt gehanteerd bij de beoordeling van aanvragen. Het College volgt appellante dan ook niet in haar betoog dat vanwege het ontbreken van een definitie van de term “in gebruik nemen” in het Besluit SDE sprake is van strijd met het rechtzekerheidsbeginsel.
5.2
Het College stelt op grond van de stukken vast dat de productie-installatie reeds in september 2015 energie is gaan opwekken en dat deze energie is aangewend voor de bouw van het nieuwe pand van appellante in [plaats 2] en - in de weekenden - is terug geleverd aan het net. Hiermee is sprake van “ingebruikname” in de zin van het Besluit. Dat er onder deze omstandigheden sprake was van nog slechts een test/ bouwfase van de installatie, zoals appellante heeft gesteld, volgt het College niet. Niet de opvatting van verweerder, maar hetgeen appellante aanvoert omtrent de voornoemde uitspraak van het College berust op een onjuiste lezing daarvan. In rechtsoverweging 2.7 is immers in dit verband niet meer of anders vermeld dan dat de vaststelling door CertiQ op 21 augustus 2006 de installatie gereed was en elektriciteit produceerde niet volgt dat de installatie niet vóór die datum al in gebruik was genomen. Het College wees er in die rechtsoverweging vervolgens op dat onder meer uit het bericht van netbeheerder Continuon van 16 augustus 2006 kon worden afgeleid dat de betreffende installatie in gebruik was genomen voor 18 augustus 2006. Het door appellante op dit punt ontwikkelde betoog faalt.
5.3
Het College is voorts van oordeel dat appellante niet aan het toekenningsbesluit van 29 april 2016 het gerechtvaardigd vertrouwen kon ontlenen dat de subsidie zou ingaan op de datum van ingebruikname die verweerder van CertiQ ontvangt, reeds omdat de datum van dat besluit is gelegen na het tijdstip waarop zich de feiten hebben voorgedaan die bepalend zijn voor de beantwoording van de vraag wanneer de installatie in gebruik is genomen en of het toekenningsbesluit derhalve terecht is ingetrokken. Er kan met andere woorden geen sprake zijn van gerechtvaardigd vertrouwen ‘met terugwerkende kracht’. Het beroep van appellante op het vertrouwensbeginsel slaagt dan ook niet.
6. Gelet op het voorgaande is het tijdstip van ingebruikname september 2015. Appellante heeft dan ook in haar aanvraag een onjuiste datum van ingebruikname van de installatie opgenomen. Nu de installatie eerder in gebruik is genomen dan de datum waarop appellante de aanvraag om subsidie heeft gedaan, had de aanvraag op grond van artikel 3, derde lid, van het Besluit SDE moeten worden afgewezen. Verweerder heeft de subsidie op grond van artikel 4:48, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb dan ook kunnen intrekken. Dat, zoals door appellante wordt betoogd, het een bouwproject betreft waarvoor de subsidie bij uitstek is bedoeld, kan er niet toe leiden dat de subsidie in strijd met de wet dient te worden verleend.
7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.R. Winter, mr. H.O. Kerkmeester en mr. I.M. Ludwig, in aanwezigheid van mr. F. Willems, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 maart 2019.
w.g. R.R. Winter w.g. F. Willems