In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 22 december 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een appellant, die een jongvee-opfokbedrijf exploiteert, en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De appellant had beroep ingesteld tegen een besluit van de minister waarin zijn fosfaatrecht was vastgesteld. Het primaire besluit, dat op 13 januari 2018 was genomen, werd later ingetrokken en herzien, maar de appellant was het niet eens met de uiteindelijke vaststelling van zijn fosfaatrecht. Hij voerde aan dat de redelijke termijn voor de behandeling van zijn zaak was overschreden en verzocht om schadevergoeding. Het College oordeelde dat de redelijke termijn inderdaad was overschreden en kende de appellant een schadevergoeding toe van € 1.000,-, waarvan € 400,- voor rekening van de minister en € 600,- voor de Staat. Het beroep tegen het bestreden besluit werd gegrond verklaard, terwijl het beroep tegen het vervangingsbesluit ongegrond werd verklaard. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige en tijdige behandeling van bestuursrechtelijke procedures, vooral in het licht van de rechten van de betrokken partijen onder het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.