ECLI:NL:CBB:2020:190

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
24 maart 2020
Publicatiedatum
24 maart 2020
Zaaknummer
19/951
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de transportwaardigheid van een varken en de opgelegde boete voor overtreding van de Transportverordening

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 24 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de transportwaardigheid van een varken dat door appellante, [naam 1] B.V., werd vervoerd. De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit had eerder een boete opgelegd aan appellante omdat het varken niet geschikt was voor transport. Dit oordeel was gebaseerd op bevindingen van toezichthoudende dierenartsen die constateerden dat het varken niet in staat was om zich op eigen kracht pijnloos te bewegen of zonder hulp te lopen. De rechtbank Rotterdam had het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep ging.

De feiten van de zaak zijn als volgt: op 12 december 2017 vond een controle plaats op een slachthuis waar het varken werd aangetroffen met een oud letsel aan de linker achterpoot, waardoor het niet in staat was om te lopen. De toezichthouders concludeerden dat het varken extra en onnodig had geleden tijdens het transport. De minister legde een boete op op basis van overtredingen van de Wet dieren en de Transportverordening. Appellante betwistte de bevindingen en stelde dat het varken zelfstandig de wagen op was gelopen, maar het College oordeelde dat dit niet afdoet aan de conclusie dat het varken niet transportwaardig was.

Het College bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de minister terecht de boete had opgelegd. De verklaring van de toezichthoudende dierenartsen werd als zwaarwegend beschouwd, en het College concludeerde dat appellante in strijd had gehandeld met de relevante wetgeving. De uitspraak benadrukt het belang van de bescherming van dieren tijdens transport en de verantwoordelijkheden van vervoerders.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

Zaaknummer: 19/951

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 maart 2020 op het hoger beroep van:

[naam 1] B.V. te [plaats 1] , appellante

(gemachtigde: [naam 2] ),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 5 juni 2019, kenmerk ROT 18/5875, in het geding tussen
appellante
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, de minister

(gemachtigde: mr. ing. H.D. Strookman).

Procesverloop in hoger beroep

Appellante heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
5 juni 2019 (ECLI:NL:RBROT:2019:4471, niet gepubliceerd).
De minister heeft een reactie op het hoger beroepschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 januari 2020.
Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Voor verweerder is tevens verschenen
[naam 3] , toezichthoudend dierenarts.

Grondslag van het geschil

1.1
Voor een uitgebreide weergave van het verloop van de procedure, het wettelijk kader en de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden, voor zover niet bestreden, wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. Het College volstaat met het volgende.
1.2
Op 12 december 2017 heeft een toezichthouder van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) een controle verricht op een slachthuis te [plaats 2] . De bevindingen van deze controle zijn door de toezichthouder neergelegd in het rapport van bevindingen van 18 december 2017 (rapport van bevindingen). Het rapport van bevindingen vermeldt, voor zover hier van belang, het volgende:
“ Op dinsdag 12/12/2017 was ik, toezichthouder 1, belast met de AM keuring op het slachthuis [naam 4] in [plaats 2] . Bij het lossen van de aanhanger met kenteken [kenteken] , behorende aan [naam 1] B.V. en bestuurd door [naam 5] , zag ik een varken dat zich van de wagen sleepte. Het varken kon niet zelfstandig overeind. Het stalpersoneel heeft het varken overeind geholpen en dan hinkte het op 3 poten verder. Het varken had een oud letsel aan de linker achterpoot waardoor het niet op deze poot steunde. Het feit dat het varken niet steunde op de linker achterpoot duidt erop dat het varken pijn had wanneer het de poot belastte. Ik zag dat de huid aan de rechter achterpoot
beschadigd was door het langdurig op de vloer zitten en zich voort te slepen (zie foto). Het feit dat de huid aan de rechter achterpoot beschadigd was, er waren korsten aanwezig, duidt er op dat het letsel al aanwezig was voor het laden en niet ontstaan is tijdens het transport. De huidbeschadiging is een gevolg van het feit dat het varken niet overeind kan door een letsel aan de linker achterpoot en bijgevolg zich voortsleept op de rechter achterpoot om de linkse achterpoot te ontlasten. Zulke korsten ontstaan niet in een tijdspanne van enkele uren en tijdens het transport heeft het varken geen plaats om zich voort te slepen, enkel bij het laden maar dan was het letsel aanwezig voor het laden. De verwachte transportduur was 3 uren (zie VKI, tevens vervoersdocument) Bovenstaande betekent dat het dier niet op eigen kracht pijnloos kon bewegen of zonder hulp lopen. Het dier heeft extra en onnodig geleden tijdens het transport aangezien het zich niet kon handhaven tussen de andere gezonde varkens. Het varken was geladen in een koppel van 117. Ik zag dat het varken het bliknummer [… 1] in had. Volgens de VKI, tevens vervoersdocument, was het varken afkomstig van [naam 6] , [adres] te [plaats 3] met UBN [… 2] en werd het vervoerd door [naam 1] B.V.
Bevindingen Toezichthouder 2:
Toen ik om 5:00 uur als toezichthoudend dierenarts op stal kwam, zag ik daar een varken liggen. Ik zag dat het varken huidbeschadigingen en korsten op de achterhand en buik had. Ik vroeg het personeel van het slachthuis of het varken kon lopen. Ik zag dat het personeel het varken moest optillen om het in de benen te krijgen. Ik zag dat het varken daarna op 3 poten hinkte, de linker achterpoot werd niet gebruikt. Het varken gebruikte deze poot niet, omdat belasten van deze poot pijn deed. Het transport van dit kreupele dier heeft bij het dier extra en onnodig lijden veroorzaakt omdat hij zich niet kon handhaven tussen de andere varkens. De vervoerder vervoerde een varken wat niet mocht worden vervoerd omdat het
varken niet geschikt was voor het voorgenomen transport; het varken was niet in staat zich op eigen kracht pijnloos te bewegen of zonder hulp te lopen.
(…)”
1.3
Bij besluit van 27 juli 2018 (het primaire besluit) heeft de minister aan appellante een boete opgelegd vanwege de volgende overtreding:
“De vervoerder vervoerde een varken dat niet geschikt was voor het voorgenomen transport. Het varken was niet in staat zich op eigen kracht pijnloos te bewegen of zonder hulp te lopen.”
Volgens de minister heeft appellante artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren, gelezen in samenhang met artikel 4.8 van de Regeling houders van dieren, en met artikel 3, aanhef en onder b, artikel 6, derde lid, en bijlage I, hoofdstuk I, paragraaf 1 en 2, punt a , van Verordening (EG) nr. 1/2005 van de Raad van 22 december 2004 inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer en daarmee samenhangende activiteiten en tot wijziging van de Richtlijnen 64/432/EEG en 93/119/EG en van Verordening (EG) nr. 1255/97 (hierna: Transportverordening) overtreden.
1.4
Bij zijn besluit van 5 oktober 2018, waartegen het beroep bij de rechtbank was gericht (het bestreden besluit), heeft de minister het bezwaar van appellante tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.

Uitspraak van de rechtbank

2.1
De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard. De rechtbank heeft, voor zover voor het hoger beroep van belang, het volgende overwogen, waarbij voor eiser en verweerder respectievelijk appellante en de minister moet worden gelezen.
“Volgens vaste jurisprudentie van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (onder meer herhaald in de uitspraak van 23 juni 2015, ECLI:NL:CBB:2015:218) weegt de verklaring van een toezichthoudend dierenarts in beginsel zwaar en mag hetgeen in de verklaring is vastgelegd voor juist worden gehouden indien daarin duidelijk is gemotiveerd waarom sprake is van een dier dat niet geschikt is voor transport. Uit het rapport van bevindingen volgt dat de toezichthouders hebben geconstateerd dat het varken de linker achterpoot niet belastte, niet zelfstandig overeind kon komen en huidbeschadiging met korsten aan de rechter achterpoot had. Voorts hebben de toezichthouders vanuit hun deskundigheid als dierenarts gemotiveerd geconcludeerd dat het dier al voorafgaande aan het transport niet geschikt was voor vervoer. Daartoe is er onder meer op gewezen dat sprake was van oud letsel aan de linkerpoot waardoor het varken deze niet belastte, wat duidt op pijn, en dat de huid beschadigd was en korsten aanwezig waren door het langdurig zitten en zich voortslepen. Volgens een van de toezichthouders in het rapport kunnen zulke korsten als aanwezig op het dier niet in een tijdspanne van enkele uren ontstaan, waarbij is opgemerkt dat het dier tijdens transport geen plaats heeft om zich voort te slepen. De rechtbank ziet in hetgeen door eiseres is aangevoerd en de door haar overgelegde verklaringen van de chauffeur en de veehouder geen aanleiding om aan de juistheid van de constateringen en conclusies van de toezichthoudend dierenartsen te twijfelen. Daarbij merkt de rechtbank op dat uit de verklaring van de veehouder volgt dat het varken kreupel is geweest en enige tijd apart is gezet op het bedrijf en dat het varken huidbeschadigingen had van het langdurig zitten. Ook uit de verklaring van de chauffeur volgt dat het dier voorafgaande aan het transport huidbeschadigingen had. Dat de veehouder en de chauffeur daarnaast allebei ook verklaren dat het dier zelfstandig de wagen op is gelopen, biedt geen aanleiding om te twijfelen aan de conclusie van de toezichthoudend dierenartsen dat het dier niet geschikt was voor het transport. In reactie op de stelling van eiseres ter zitting dat aan een huidbeschadiging op de rechterbil je niet kan zien dat er wat mis is met de linker achterpoot, heeft de toezichthouder ter zitting toegelicht dat de rechterbil duidelijk ontwikkeld was terwijl de linkerbil niets had aan spieren. Ook heeft de toezichthouder ter zitting erop gewezen dat de rechterbil een ontstoken huid had met oude korsten. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat ook indien eiseres zou worden gevolgd in haar stelling dat het varken zelfstandig de wagen op is gelopen, dit nog niet maakt dat eiseres de overtreding niet heeft begaan. Volgens de Transportverordening moet een dier zich op eigen kracht én pijnloos kunnen voortbewegen om te worden vervoerd. Bovendien volgt uit de verklaringen van de toezichthouders in het rapport en ter zitting dat, los van het voortbewegen van het varken, de huidbeschadiging en het verschil in ontwikkeling tussen de linker en rechter achterpoot voorafgaande aan het transport zichtbaar moeten zijn geweest. Dit had reeds aanleiding moeten geven om nader te onderzoeken of het dier wel geschikt was voor het voorgenomen transport. Naar het oordeel van de rechtbank staat gelet op al het voorgaande in voldoende mate vast dat het dier niet geschikt was voor vervoer en dat dit ook voorafgaande aan het vervoer had kunnen worden opgemerkt.”

Beoordeling van het geschil in hoger beroep

3.
Appellante keert zich in hoger beroep tegen het oordeel van de rechtbank dat verweerder terecht heeft vastgesteld dat appellante de overtreding heeft begaan. Appellante stelt dat niet is bewezen dat het varken niet transportwaardig was. De veehouder en de chauffeur hebben verklaard dat het varken zelfstandig de wagen op is gelopen. In een bericht van 12 juni 2019 geeft de NVWA aan dat ook een dier dat licht kreupel is niet bij voorbaat niet-transportwaardig is. Er kunnen zich tijdens het transport ook voorvallen voordoen die de lichaamsgesteldheid van het dier negatief beïnvloeden, aldus appellante.
4. Voor de beoordeling van deze zaak gaat het College uit van het wettelijk kader zoals dat is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. Deze bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
5.1.
Ingevolge Bijlage I, hoofdstuk 1, paragraaf 1 en 2, punt a van de Transportverordening mogen alleen dieren die geschikt zijn voor het voorgenomen transport worden vervoerd, en moeten de vervoersomstandigheden van dien aard zijn dat de dieren geen letsel of onnodig lijden kan worden berokkend. Gewonde, zwakke en zieke dieren worden niet in staat geacht te worden vervoerd, met name wanneer de dieren niet in staat zijn zich op eigen kracht pijnloos te bewegen of zonder hulp te lopen. Naar vaste jurisprudentie van het College (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 30 september 2014, ECLI:NL:CBB:2014:372) weegt de verklaring van een toezichthoudend dierenarts in beginsel zwaar en mag hetgeen in de verklaring is vastgelegd voor juist worden gehouden indien daarin duidelijk is gemotiveerd waarom sprake is van een dier dat niet geschikt is voor transport.
5.2
Het rapport van bevindingen vermeldt dat de toezichthouders hebben geconstateerd dat het varken de linker achterpoot niet belastte, niet zelfstandig overeind kon komen en huidbeschadiging met korsten aan de rechter achterpoot had. Voorts hebben de toezichthouders vanuit hun deskundigheid als dierenarts gemotiveerd geconcludeerd dat het dier al voorafgaande aan het transport niet geschikt was voor vervoer. Daartoe is er onder meer op gewezen dat sprake was van oud letsel aan de linkerpoot, waardoor het varken deze niet belastte, wat duidt op pijn, en dat de huid beschadigd was en korsten aanwezig waren door het langdurig zitten en zich voortslepen. Volgens één van de toezichthouders in het rapport kunnen zulke korsten niet in een tijdspanne van enkele uren ontstaan, waarbij is opgemerkt dat het dier tijdens transport geen plaats heeft om zich voort te slepen. De toezichthoudend dierenartsen hebben naar het oordeel van het College hiermee duidelijk gemotiveerd waarom sprake was van een dier dat niet geschikt was voor transport. De door appellante in het geding gebrachte brief van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA), waarin staat vermeld dat een dier dat licht kreupel is niet bij voorbaat niet-transportwaardig is, doet er niet aan af dat gewonde, zwakke en zieke dieren niet in staat worden geacht te worden vervoerd, met name niet wanneer deze dieren zich niet op eigen kracht pijnloos kunnen bewegen of zonder hulp kunnen lopen. Uit het rapport van bevindingen blijkt dat hieraan niet werd voldaan. Het varken kon niet pijnloos bewegen vanwege oud letsel aan de linkerpoot. Het varken belastte deze poot niet, wat duidt op pijn. Voorts was de huid beschadigd en waren er korsten aanwezig door het langdurig zitten en zich voortslepen. Niet doorslaggevend is of het varken al dan niet zelfstandig de wagen op is gelopen. Ook als het varken zelfstandig de wagen op is gelopen, zoals is verklaard door de veehouder en de chauffeur, dan betekent dat nog niet dat de overtreding niet is begaan. Een dier dat niet pijnloos kan bewegen maar wel zelfstandig de wagen op loopt is niet transportwaardig. Voor de – niet nader onderbouwde – hypothetische stelling van appellante dat zich tijdens het transport ook voorvallen kunnen hebben voorgedaan die de lichaamsgesteldheid van het dier negatief hebben beïnvloed, bestaat geen aanwijzing. Het College ziet in hetgeen door appellante is aangevoerd geen aanleiding om aan de juistheid van de constateringen en conclusies van de toezichthoudend dierenartsen te twijfelen. Verweerder heeft aan de bevindingen van de toezichthoudend dierenartsen doorslaggevende betekenis mogen toekennen bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een overtreding.
5.3
Gelet op het vorenstaande is het College met de rechtbank van oordeel dat appellante in strijd heeft gehandeld met artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren, gelezen in samenhang met artikel 4.8 van de Regeling houders van dieren, en met artikel 3, aanhef en onder b, artikel 6, derde lid, en bijlage I, hoofdstuk I, paragraaf 1 en 2, punt a , van de Transportverordening, zodat de minister bevoegd was haar een boete op te leggen. Het College is niet gebleken van omstandigheden op grond waarvan de minister niet in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. Ook overigens is het College niet gebleken dat de aan appellante opgelegde boete niet in rechte stand kan houden.
6. Het beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

Beslissing

Het College bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A.M. van den Berk, in aanwezigheid van mr. E. van Kampen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 maart 2020.
w.g. J.A.M. van den Berk w.g. E. van Kampen

Bijlage

Transportverordening
Artikel 3 Algemene voorwaarden voor het vervoer van dieren
Het is verboden dieren te vervoeren of te laten vervoeren op zodanige wijze dat het de dieren waarschijnlijk letsel of onnodig lijden berokkent.
Bovendien moet aan de volgende voorwaarden worden voldaan:
(…)
b. de dieren zijn geschikt voor het voorgenomen transport;
Artikel 6 Vervoerders
(…)
3. De vervoerders vervoeren de dieren in overeenstemming met de technische voorschriften in bijlage I.
Bijlage I, hoofdstuk I, paragraaf 1 en 2, punt a
Alleen dieren die geschikt zijn voor het voorgenomen transport mogen worden vervoerd, en de vervoersomstandigheden moeten van dien aard zijn dat de dieren geen letsel of onnodig lijden kan worden berokkend
Gewonde, zwakke en zieke dieren worden niet in staat geacht te worden vervoerd, met name in de volgende gevallen:
a. wanneer de dieren niet in staat zijn zich op eigen kracht pijnloos te bewegen of zonder hulp te lopen;
Wet dieren
Artikel 6.2 Strafbaarstelling overtredingen EU-verordeningen
1. Het is verboden in strijd te handelen met bij of krachtens algemene maatregel van bestuur of bij ministeriële regeling aangewezen voorschriften van EU-verordeningen betreffende onderwerpen waarop deze wet van toepassing is
Regeling houders van dieren
Artikel 4.8 Verbodsbepalingen
Als voorschriften als bedoeld in artikel 6.2, eerste lid, van de wet, worden aangewezen de artikelen:
  • – 3 tot en met 9 en 12, van verordening (EG) nr. 1/2005;
  • – 4, eerste en derde lid, en 5, van verordening (EG) nr. 1255/97.