In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 7 april 2020, zaaknummer 18/1524, staat de beoordeling van fosfaatrechten en de startersregeling in de Meststoffenwet (Msw) centraal. Appellant, die een boerderij heeft gekocht, stelt dat hij als nieuw gestart bedrijf moet worden aangemerkt en dat hij recht heeft op een hogere fosfaatrecht vanwege de knelgevallenregeling. De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft echter het fosfaatrecht vastgesteld op 1.119 kg, gebaseerd op de dieraantallen die op 2 juli 2015 op het bedrijf aanwezig waren. Appellant heeft in beroep aangevoerd dat hij voldoet aan de voorwaarden van de startersregeling, omdat hij de boerderij zonder dieren en met een Hinderwetvergunning heeft gekocht. Hij heeft ook een melding gedaan op grond van het Activiteitenbesluit, maar het College oordeelt dat deze melding niet voldoet aan de vereisten voor een nieuw gestart bedrijf.
Het College is van mening dat appellant niet kan worden aangemerkt als een nieuw gestart bedrijf, omdat hij de boerderij met de Hinderwetvergunning heeft gekocht en zijn melding enkel betrekking had op de wijziging van de tenaamstelling. Daarnaast heeft appellant onvoldoende aangetoond dat het fosfaatrechtenstelsel hem een individuele en buitensporige last oplegt. Het College concludeert dat de beroepsgrond van appellant faalt, maar erkent dat het bestreden besluit niet deugdelijk gemotiveerd was. Desondanks wordt het beroep ongegrond verklaard, maar het College bepaalt dat het door appellant betaalde griffierecht wordt vergoed en dat verweerder in de proceskosten wordt veroordeeld tot een bedrag van € 1.050,-.