3.3Volgens verweerster heeft zich chronologisch vanaf eind december 2018 het volgende afgespeeld.
Op 21 december 2018 heeft verweerster de met [naam 7] vervoerde partijen zonnebloempitten gedecertificeerd en op 17 mei 2019 de met [naam 8] vervoerde partijen zonnebloempitten gedecertificeerd. Een andere partij zonnebloempitten werd daarna met [naam 9] naar Nederland vervoerd. Nadat verweerster erop wees dat er een melding in de zin van artikel 84 van Verordening 889/2008 en de Ukraine Guidelines moest worden gedaan, is op 2 juli 2019 namens verzoekster aangegeven dat de melding (toch) niet gedaan zou worden en dat verzoekster de partij niet wilde inklaren in Nederland. Na een inspectieonderzoek bij verzoekster op 10 december 2019 is gebleken dat zij zowel de [naam 8] -zending (die was gedecertificeerd) als de [naam 9] -zending (die niet was gemeld) toch als biologisch heeft verhandeld, terwijl verzoekster hierover had verklaard deze retour te hebben gezonden. Bij het inspectieonderzoek heeft verzoekster verschillende informatie, bijvoorbeeld correspondentie over de gestelde retourzendingen, niet willen verstrekken.
Op 7 januari 2020 heeft verweerster de met [naam 3] naar Nederland vervoerde partijen zonnebloempitten geblokkeerd vanwege daarin aangetroffen residuen van in de biologische productie niet-toegestaan diquat.
Op 12 maart 2020 heeft verweerster een inspectierapport opgesteld in verband met een partij maïs die met [naam 2] naar Nederland werd vervoerd. Ten aanzien van deze partij heeft verzoekster verzuimd een melding in de zin van artikel 91, eerste lid, van Verordening 889/2008 te doen, terwijl zij wist dat het eerste COIwas ingetrokken wegens in de maïs aangetroffen residuen en verzoekster wist van andere omstandigheden die reden vormden voor twijfel aan de biologische status van de partij, zoals gewichtsverschil tussen de partij en het tweede COI en een hoog stofgehalte in de partij. Verzoekster heeft voorts verzwegen dat er een arbitragemonster is genomen en heeft hier later onwaarachtige en tegenstrijdige verklaringen over afgelegd door te stellen dat het eerste COI nooit was afgegeven, terwijl het verzoekster bekend was dat en waarom het COI was ingetrokken. Verder heeft verzoekster monstername in Nederland in het kader van de Ukraine Guidelines afgehouden. Pas op 1 november 2019 (zestig dagen na aanmelding) heeft verzoekster de door verweerster ingeschakelde monsternemer Qualitas Inspection hiertoe in de gelegenheid gesteld. Dat er in het monster geen residuen zijn aangetroffen, is voor verweerster onvoldoende, temeer omdat mogelijk sprake is van opschonen van de partij. Op 28 september 2019, dus voorafgaand aan beide monsternames, heeft verzoekster namelijk opdracht gegeven de partij te zeven. De op 6 maart 2020 hierover gestelde vragen heeft verzoekster niet voldoende beantwoord. Er zijn ook nog andere monsternames en analyses geweest, waarover verzoekster evenmin opheldering heeft willen geven. Ook heeft zij, ondanks herhaaldelijke vragen daarover, geen compleet beeld geleverd van het lossen tot de opslag, zodat de partij niet goed traceerbaar is.
Tot slot heeft verweerster op 19 maart 2020 geconstateerd dat vijf partijen zonnebloempitten die in de periode 4 oktober 2019 tot en met 16 maart 2020 vanuit Rusland met de [naam 4] , [naam 5] en [naam 6] zijn vervoerd, onder de Ukraine Guidelines vallen, maar niet bij verweerster zijn gemeld. De meest recente lading van [naam 6] is bij het laden in Turkije wel in het kader van de Ukraine Guidelines bemonsterd. Verweerster heeft hierover vragen gesteld aan verzoekster en heeft in afwachting van de antwoorden de scopes importeur en eerst geadresseerde uit gezet (geschorst) in Traces. Verzoekster heeft niet de vereiste duidelijkheid verschaft, maar zich vooral op het standpunt gesteld dat de Ukraine Guidelines niet van toepassing zijn. Deze stelling deelt verweerster niet. Van deze partijen zonnebloempitten kan nu echter niet meer worden vastgesteld dat deze in Rusland zijn geproduceerd overeenkomstig de productievoorschriften voor biologische producten.
4. Verzoekster voert aan door het primaire besluit te zijn verrast. Ieder jaar vindt een audit plaats en wordt zij door verweerster gecertificeerd. Verzoekster heeft nimmer een klacht of waarschuwing gehad dat zij iets niet goed deed. Opeens, meer dan zes maanden na import van het grootste deel van de hier aan de orde zijnde ladingen, en ook nadat al jaren identieke lading op dezelfde manier is geïmporteerd, heeft verweerster zonder enige vooraankondiging het primaire besluit genomen. Voor zover verzoekster al onjuist heeft gehandeld, wat zij betwist, had een waarschuwing meer in de rede gelegen.
Volgens verzoekster heeft verweerster er onvoldoende rekenschap van gegeven dat de voedselveiligheid niet in het geding is. De door verweerster in twijfel getrokken ladingen zijn ofwel niet in de Europese Unie verhandeld, ofwel brandschoon en hiervan is de biologische status een feit. Het besluit treft de gehele bio-handel van verzoekster, terwijl de discussie in het primaire besluit gaat over partijen van één enkele handelaar ( [naam 10] of de aan haar gelieerde vennootschappen [naam 11] , [naam 12] en [naam 13] ) en, met uitzondering van de [naam 2] -zending die ziet op mais en gepelde zonnebloempitten uit Rusland, steeds op dezelfde goederen van dezelfde origine, namelijk zonnebloempitten uit Moldavië. Verzoekster handelt ook in bio-goederen uit andere landen zoals landen uit de Europese Unie, China en India, wat door het besluit nu ook niet meer mogelijk is. Verweerster had daar rekening mee moeten houden en had daarom, indien zij toch per se tot decertificering wilde overgaan, zich kunnen beperken tot bepaalde partijen dan wel bepaalde goederen van een bepaalde handelaar. Nu dat niet is gebeurd is het besluit niet evenredig.
Het besluit is volgens verzoekster ook onzorgvuldig tot stand gekomen, nu zij niet in lijn met artikel 4:8 van de Awb in de gelegenheid is gesteld vooraf haar zienswijze op het besluit kenbaar te maken. Bij eerdere inspecties werd verzoekster wel in de gelegenheid gesteld op het inspectierapport te reageren voordat een beslissing werd genomen. Waarom dat nu niet mogelijk was is niet duidelijk.
Verzoekster stelt voorts de bevoegdheden en reikwijdte daarvan van verweerster en de wijze waarop zij de Ukraine Guidelines interpreteert ter discussie en betwist dat de betreffende partijen zonnebloempitten (‘organic sunflowerseed kernels hulled’) onder de Ukraine Guidelines vallen. Volgens verzoekster vallen deze onder de uitzondering van Chapter 12 als “processed products ready for human consumption derived from them”. De decertificeringen zijn per lading onrechtmatig. Daarover voert zij het volgende aan:
De decertificeringbesluiten van [naam 7] en [naam 8] liggen ter beoordeling bij het College. De [naam 9] -zending is weliswaar gelost, maar retour gestuurd door verzoekster en overigens brandschoon (residuvrij). Verzoekster heeft herhaling van wat met de [naam 7] - en [naam 8] -zendingen is gebeurd, geprobeerd te voorkomen. Zij heeft daarom geprobeerd met verweerster te overleggen over een plan van aanpak, maar verweerster reageerde daarop zeer terughoudend en gaf aan dat zij pas iets kon zeggen als de lading was aangemeld. Nu de [naam 9] -lading niet is ingeklaard en aangemeld bij verweerster, en dus de Europese Unie niet is binnengekomen, heeft verweerster ten aanzien daarvan geen bevoegdheid. Verzoekster heeft het decertificeringsbesluit van [naam 8] opgevolgd: zij heeft de lading van alle biologische aanduidingen ontdaan en terug verscheept naar een derde land, met een NOP biologische aanduiding, een certificaat voor de handel in goederen als biologisch in de Verenigde Staten. Over NOP biologische aanduidingen gaat verweerster niet. Daarover gaat de Amerikaanse USDA, van wie verzoekster niets heeft vernomen. Verzoekster heeft verweerster ook geïnformeerd over wat er met de lading is gebeurd; de kopie Bill of Lading met daarop de NOP is verstrekt.
De [naam 3] -zending is volgens verzoekster helemaal geen issue. Het ging in dat geval om twee partijen zonnebloempitten, een lading HO (hoog linolzuur gehalte) en een lading LO (laag linolzuur gehalte). De lading HO is door verzoekster zelf geweigerd en van alle biologische aanduidingen ontdaan. Over de LO-lading liep een onderzoek waarover verzoekster verweerster op de hoogte heeft gehouden. Verzoekster twijfelde niet aan de biologische status. Verweerster heeft niet de indruk gewekt dat zij tot decertificering over zou gaan. Verzoekster heeft het zo begrepen dat verweerster vooral wilde weten waarom verzoekster vond dat de lading biologisch was en meent dit goed te hebben uitgelegd. Het gaat te ver om nu, terwijl verzoekster hierover sinds februari niets meer van verweerster heeft vernomen, dit voorval aan dit besluit ten grondslag te leggen terwijl uit alles blijkt dat verzoekster conform de regelgeving heeft gehandeld. Overigens geldt ook hier dat er niets in de winkels ligt wat de goedkeuring van de bio-wetgeving niet kan dragen.
Wat de [naam 2] -lading betreft zijn er nimmer twee originele COI’s in omloop geweest. Door voortvarend werk van de medewerkers van verzoekster is een melding gedaan met een concept COI. Ook verzoekster werd er vervolgens mee verrast dat het concept COI opeens uit Traces was verdwenen. Verzoekster heeft hierover aan de bel getrokken bij haar leverancier. Die melde dat er discussie was met de control body (Acert) over al dan niet gevonden residu. Dat het COI was ingetrokken was ook voor verweerster te zien in het systeem. Toen eenmaal een origineel COI werd afgegeven mocht verzoekster ervan uitgaan dat wat zich eerder tussen de leverancier en de control body had afgespeeld was opgelost, maar belangrijker: eerst met het originele COI kon verzoekster inklaren en kon zij wat met de lading. Dat de lading hiervoor zou zijn gemanipuleerd is uit de lucht gegrepen en verzoekster heeft alle vragen hierover beantwoord. Uit de communicatie blijkt duidelijk dat verweerster maar bleef vragen naar dingen waar zij al antwoord op had gehad. Verzoekster heeft bovendien pas verplichtingen ten aanzien van de lading en ten aanzien van verweerster nadat het originele COI er is en de lading is ingeklaard. Eerst dan heeft verzoekster een meldplicht tegenover verzoekster. Verzoekster had geen vermoeden van een inbreuk en hoefde dat niet te hebben. Het COI was afgegeven en daarmee stond voor verzoekster de biologische status vast. Bovendien is uit monstername eveneens gebleken dat er geen residu in de lading zat. Verweerster mag haar twijfels over het werk van de control body niet bij verzoekster neerleggen. Het is waar dat verzoekster voor haar eigen bedrijfsvoering nog meer monsters heeft genomen. Deze geavanceerde monstername heeft met de biologische status van de lading niets van doen en is door haarzelf ontwikkeld. Zij wil niet dat informatie hierover bij derden bekend wordt. Verweerster vergist zich in haar stelling dat indien zij iets vordert verzoekster daar te allen tijde gehoor aan moet geven. Dat is alleen zo als datgene dat zij vraagt evenredig is in de zin van artikel 5:13 van de Awb. Verzoekster meent dan ook dat zij deze monsters niet hoefde te verstrekken. Verzoekster heeft ook gereageerd op het verplaatsen en afstoffen van de lading.
Verzoekster betwist tot slot dat sprake is van onttrekking aan het toezicht. Verzoekster gaat zorgvuldig om met haar informatie. Van het stelselmatig weigeren van informatie is geen sprake. Dit kan dan ook geen grond opleveren voor intrekking van het bio-certificaat. Een bedrijf van de omvang van verzoekster heeft er niets aan dat haar lading ten onrechte als biologisch in de schappen zou liggen. Zij kan zich niet permitteren dat het er ook maar de schijn van zou hebben dat zij niet aan de bio-regelgeving zou voldoen. Dit is ook de reden waarom verzoekster zelf investeert in eigen monstermethodes om er ook zelf zeker van te kunnen zijn dat de lading die zij inkoopt goed is. De suggestie dat verzoekster mogelijk goederen die conventioneel zijn als biologisch zou afzetten vindt geen enkele steun in de door verzoekster aangehaalde feiten en zouden daarom niet mogen worden aangehaald.
5. Op 25 maart 2020 heeft verzoekster verzocht om bij wijze van ordemaatregel zowel het primaire besluit als het door verzoekster op 19 maart 2020 uit zetten van de scopes importeur en eerst geadresseerde van verzoekster in Traces, op te schorten totdat een zitting bij de voorzieningenrechter heeft plaatsgevonden of door de voorzieningenrechter uitspraak is gedaan. Hierop heeft de voorzieningenrechter op 27 maart 2020 beslist dat:
1) ten aanzien van het besluitonderdeel, dat ‘per direct’ tot publicatie zal worden overgegaan, indien verzoekster één van de in dat kader in het besluit opgesomde punten overtreedt, inhoudt dat het besluit niet eerder wordt gepubliceerd dan na een melding aan verzoekster en een tijdsverloop van 24 uur ingaand vanaf het moment van bekendmaken aan verzoekster, tenzij de voorzieningenrechter anders beslist of uitspraak is gedaan op het verzoek om voorlopige voorziening, en
2) het verzoek om een ordemaatregel voor het overige wordt afgewezen.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is niet gebleken dat op korte termijn, dat wil zeggen: tot de uitspraak van de voorzieningenrechter, zodanig onomkeerbare gevolgen zouden intreden dat verdere toewijzing van de gevraagde ordemaatregel was aangewezen.