In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 28 april 2020, zaaknummer 18/666, heeft appellante, een melkveehouderij, beroep ingesteld tegen het besluit van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit inzake het fosfaatrechtenstelsel. Appellante stelde dat het fosfaatrechtenstelsel een individuele en buitensporige last op haar legde, maar het College oordeelde dat appellante onvoldoende bewijs had geleverd om deze claim te onderbouwen. Het College merkte op dat er geen nadere toelichting was gegeven over de feitelijke gevolgen van het vervangingsbesluit voor het bedrijf van appellante, waardoor haar beroepsgrond niet slaagde.
Daarnaast oordeelde het College dat er een gebrek aan motivering was in het vervangingsbesluit, maar dat dit gebrek in beroep was hersteld. Het College besloot dat appellante recht had op schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De redelijke termijn was op 26 februari 2018 begonnen en was op het moment van uitspraak met ongeveer twee maanden overschreden. Het College veroordeelde de Staat tot betaling van € 500,- aan appellante als schadevergoeding en bepaalde dat het griffierecht van € 338,- aan appellante moest worden vergoed. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 525,-.
De uitspraak werd gedaan door mr. R.C. Stam, met mr. Y.R. Boonstra-van Herwijnen als griffier. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 28 april 2020.