In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 25 augustus 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Maatschap [naam], appellante, en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder. De zaak betreft een schadevergoedingsverzoek van appellante wegens overschrijding van de redelijke termijn in de bestuursrechtelijke procedure. De appellante had eerder bezwaar gemaakt tegen heffingen die aan haar waren opgelegd op basis van de Regeling Fosfaatreductieplan 2017. De heffingen betroffen bedragen van € 1.091,-, € 3.206,- en € 1.512,- voor verschillende perioden. Na een aantal besluiten en intrekkingen van eerdere besluiten, heeft de appellante op 23 april 2020 verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.
Het College heeft vastgesteld dat de totale behandelingsduur van de bezwaren en het beroep meer dan twee jaar heeft geduurd, wat een overschrijding van de redelijke termijn betekent. De appellante heeft recht op een schadevergoeding van € 1.500,-, omdat de overschrijding volledig aan het College kan worden toegerekend. Daarnaast heeft het College de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) veroordeeld tot betaling van de proceskosten van appellante, die zijn begroot op € 262,50. De uitspraak is openbaar uitgesproken en de beslissing is genomen door mr. H.C.P. Venema, met mr. H.A. Komduur als griffier.