ECLI:NL:CBB:2020:579
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Toekenning van fosfaatrechten in het kader van de Meststoffenwet en de rol van feitelijk houderschap
In deze zaak heeft het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 25 augustus 2020 uitspraak gedaan in het geschil tussen [naam 1] Melkveebedrijf V.O.F. en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De zaak betreft de toekenning van fosfaatrechten op basis van de Meststoffenwet, specifiek artikel 23, derde en vijfde lid. Appellante, een melkveehouderij, had geen fosfaatrechten gekregen voor jongvee dat zij had uitgeschaard. De minister stelde dat de toekenning van fosfaatrechten niet afhankelijk is van het eigendom van de dieren op de peildatum van 2 juli 2015, maar van de feitelijke houder van de dieren, zoals geregistreerd in het Identificatie- en Registratiesysteem (I&R-systeem).
Appellante had op de peildatum 12 stuks jongvee tijdelijk uitbesteed aan [naam 4], die de dieren verzorgde. De minister baseerde zijn besluit op de registratie in het I&R-systeem, waar de jongvee op naam van [naam 4] stond. Appellante voerde aan dat zij de eigenaar van de dieren was en dat de registratie in het I&R-systeem niet leidend zou moeten zijn. Het College oordeelde echter dat de feitelijke houder, in dit geval [naam 4], bepalend was voor de toekenning van fosfaatrechten.
Het College concludeerde dat de minister terecht het fosfaatrecht van appellante had vastgesteld op basis van de I&R-registratie en dat er geen aanleiding was om van deze registratie af te wijken. Het beroep van appellante werd ongegrond verklaard, en de uitspraak werd openbaar uitgesproken op 25 augustus 2020.