ECLI:NL:CBB:2020:837
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Uitspraak na prejudiciële beslissing
- Rechtspraak.nl
Kwalificatie van een middel als biocide onder de Europese regelgeving en de gevolgen van het ontbreken van toelating
In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 17 november 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen [naam] B.V. en de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu. De zaak betreft de kwalificatie van het product 'Pure Air' als biocide onder de Europese Verordening 528/2012. Het College heeft eerder, op 18 september 2018, prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie, die op 19 december 2019 zijn beantwoord. De centrale vraag was of het middel, dat een bacterieel product is, valt onder de definitie van een biocide. Het College concludeert dat het middel inderdaad als biocide moet worden gekwalificeerd, omdat het de werking heeft om schadelijke organismen te bestrijden, ook al gebeurt dit op een probiotische wijze.
De appellante, [naam], betwistte de kwalificatie van haar product als biocide en voerde aan dat het middel geen biocidale werking heeft, maar enkel preventief werkt door het oppervlak schoon te houden. Het College oordeelt echter dat de definitie van biocide in de Europese regelgeving breed is en ook preventieve middelen omvat. Het Hof van Justitie heeft eerder vastgesteld dat middelen die indirecte effecten hebben op schadelijke organismen ook onder de biociden vallen. Het College concludeert dat de door de staatssecretaris opgelegde last onder dwangsom terecht was, omdat [naam] het middel op de markt heeft gebracht zonder de vereiste toelating.
De uitspraak benadrukt het belang van de Europese regelgeving omtrent biociden en de noodzaak voor producenten om zich aan deze regels te houden. Het College verklaart het beroep van [naam] ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.