In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 17 november 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een melkveehouderij en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De appellante, die haar fosfaatrecht betwistte, stelde dat het fosfaatrechtenstelsel een individuele en buitensporige last op haar legde. Het College oordeelde dat appellante niet aannemelijk had gemaakt dat dit het geval was. De minister had het fosfaatrecht vastgesteld op basis van de dieraantallen op 2 juli 2015, en de appellante had geen recht op de knelgevallenregeling. Het College concludeerde dat de situatie van appellante niet anders was dan die van andere melkveehouders die hun bedrijf hadden uitgebreid in verband met de afschaffing van het melkquotum. De appellante had ook recht op een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, en het College kende haar een schadevergoeding van € 1000,- toe, waarvan € 700,- door de minister en € 300,- door de Staat der Nederlanden moest worden betaald. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor melkveehouders om de risico's van hun investeringsbeslissingen te overzien, vooral in het licht van de veranderingen in wetgeving en beleid.