In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 17 november 2020 uitspraak gedaan in het geschil tussen de Maatschap [naam 1] en [naam 2] en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Het beroep van appellante, die een melkveehouderij exploiteert, was gericht tegen de afwijzing van haar beroep op de knelgevallenregeling onder de Meststoffenwet. De minister had bij besluit van 10 januari 2018 het fosfaatrecht van appellante vastgesteld, en na een melding van bijzondere omstandigheden op 30 maart 2018, werd het bezwaar van appellante ongegrond verklaard bij besluit van 8 februari 2019. Appellante stelde dat er een causaal verband bestond tussen de gezondheidsproblemen van [naam 1] en het lage aantal dieren op de peildatum van 2 juli 2015, maar het College oordeelde dat dit verband niet was aangetoond. De appellante had niet onderbouwd dat het fosfaatrechtenstelsel een individuele en buitensporige last op haar legde. Het College concludeerde dat de minister de knelgevallenregeling terecht had afgewezen en dat het bestreden besluit voldoende gemotiveerd en zorgvuldig was voorbereid. Het beroep werd ongegrond verklaard.