In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 24 november 2020 uitspraak gedaan in het beroep van een melkveehouderij tegen de vaststelling van het fosfaatrecht door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Appellante, die in 2015 is omgeschakeld naar een melkveebedrijf, betwistte de vaststelling van haar fosfaatrecht en stelde dat zij ten onrechte niet als nieuw gestart bedrijf was aangemerkt. Het College oordeelde dat een bestaand bedrijf dat uitbreidt of omschakelt niet gelijkgesteld kan worden aan een nieuw gestart bedrijf. Appellante had onvoldoende bewijs geleverd om aan te tonen dat zij een individuele en buitensporige last ondervond van de vaststelling van het fosfaatrecht. Daarnaast heeft het College vastgesteld dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak was overschreden, wat resulteerde in een schadevergoeding van € 1.000,- voor appellante. De schadevergoeding werd verdeeld tussen de verweerder en de Staat, waarbij verweerder € 700,- en de Staat € 300,- moest betalen. Het beroep van appellante werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling in beroep opgelegd.