ECLI:NL:CBB:2020:933

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
8 december 2020
Publicatiedatum
7 december 2020
Zaaknummer
19/1437
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep op het vertrouwensbeginsel in het kader van GLB-betalingsrechten

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 8 december 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een appellant en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De appellant had beroep ingesteld tegen een besluit van de minister, waarbij een deel van de aan hem toegewezen betalingsrechten op grond van de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB werd ingetrokken. De appellant stelde dat hij erop mocht vertrouwen dat de subsidiabele oppervlakten van zijn percelen niet meer zouden worden gewijzigd, omdat hij eerder een beroepsprocedure had gevoerd die leidde tot een uitspraak van het College. Het College oordeelde echter dat deze beroepsgrond niet slaagde, omdat de percelen in kwestie geen onderwerp waren van de eerdere procedure. Het College concludeerde dat de minister terecht de betalingsrechten had ingetrokken, omdat de subsidiabele oppervlakte van de percelen kleiner was vastgesteld dan eerder was aangenomen. De uitspraak van het College bevestigde dat het beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De beslissing werd openbaar uitgesproken en de uitspraak werd ondertekend door de voorzitter en de griffier, hoewel de voorzitter verhinderd was om de uitspraak zelf te ondertekenen.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 19/1437

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 december 2020 in de zaak tussen

[naam] , te [plaats] , appellant,

en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

(gemachtigde: mr. R. van der Voort).

Procesverloop

Bij besluit van 20 december 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aan appellant op grond van de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB (Uitvoeringsregeling) toegewezen betalingsrechten gedeeltelijk ingetrokken met ingang van 14 december 2018.
Bij besluit van 8 augustus 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 oktober 2020. Appellant en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Bij het besluit van 30 december 2015 heeft verweerder aan appellant 22,63 betalingsrechten toegekend. Bij uitspraak van 5 december 2017 (ECLI:NL:CBB:2017:471) heeft het College geoordeeld dat hiermee het aantal betalingsrechten te laag is vastgesteld en verweerder opgedragen opnieuw te beslissen op het bezwaar van appellant. Verweerder heeft verweerder bij besluit van 26 januari 2018 het aantal betalingsrechten verhoogd naar 22,67.
2.1
Verweerder heeft 0,2 betalingsrechten ingetrokken per 14 december 2018, omdat hij bij controle de subsidiabele oppervlakte van de percelen 1 en 14 kleiner heeft vastgesteld. Op perceel 1 staat aan de west- en zuidoostzijde een permanente afrastering en de door appellant buiten die afrastering ingetekende oppervlakte is niet subsidiabel. Op perceel 14 ligt aan de westzijde zand en daarom is dat deel niet subsidiabel. De beroepsprocedure die heeft geleid tot de uitspraak van 5 december 2017 (de eerdere procedure) zag alleen op de percelen 2 en 4 en die uitspraak staat daarmee niet in de weg aan een herbeoordeling van de percelen 1 en 14.
2.2
Appellant voert aan dat in de beroepsprocedure die heeft geleid tot de uitspraak van 5 december 2017 (ECLI:NL:CBB:2017:471) overeenstemming is bereikt over de oppervlakte van perceel 1: doordat het College in die uitspraak de subsidiabele oppervlakte voor 2015 heeft vastgesteld, staat het verweerder niet meer vrij hiervan van af te wijken.
3.1
Landbouwareaal dat bij het bedrijf (deels) in gebruik is, is subsidiabel. [1] Tot het landbouwareaal behoort de grond die wordt gebruikt als blijvend grasland, [2] namelijk grond met, voor zover hier van belang, een vegetatie van grassen of andere kruidachtige voedergewassen; andere begraasbare soorten, zoals struiken en/of bomen, kunnen er deel van uitmaken, mits de grassen en andere kruidachtige voedergewassen overheersen. [3] Hierbij worden grassen en andere kruidachtige voedergewassen als overheersend beschouwd als zij meer dan 50% van het subsidiabele areaal innemen op het niveau van het landbouwperceel. [4]
3.2
Artikel 23, eerste lid, van Verordening (EU) 809/2014 [5] bepaalt dat, indien na de toewijzing van betalingsrechten aan de begunstigden blijkt dat het aantal toegewezen betalingsrechten te hoog was, het aantal te veel toegewezen betalingsrechten aan de nationale reserve of regionale reserves vervalt.
4. Hetgeen appellant heeft aangevoerd, begrijpt het College als een beroep op het vertrouwensbeginsel. Appellante is klaarblijkelijk van mening dat doordat hij destijds de eerdere beroepsprocedure heeft gevoerd en het College daarop uitspraak heeft gedaan, hij er redelijkerwijs op mocht vertrouwen dat de subsidiabele oppervlakten van de percelen 1 en 14 niet meer zou worden gewijzigd. Deze beroepsgrond slaagt niet, reeds omdat deze percelen geen onderwerp waren van de in de eerdere beroepsprocedure gevoerde discussie.
5. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stam, in aanwezigheid van mr. K. Naganathar, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 december 2020.
De voorzitter is verhinderd De griffier is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen. de uitspraak te ondertekenen.

Voetnoten

1.Artikel 32, tweede lid, aanhef en onder a, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 637/2008 van de Raad en Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad.
2.Artikel 4, eerste lid, aanhef en onder e, van Verordening 1307/2013.
3.Artikel 4, eerste lid, aanhef en onder h, van Verordening 1307/2013.
4.Artikel 6 van de Gedelegeerde verordening (EU) nr. 639/2014 van de Commissie van 11 maart 2014 tot aanvulling van Verordening 1307/2013.
5.Uitvoeringsverordening (EU) nr. 809/2014 van de Commissie van 17 juli 2014 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het geïntegreerd beheers- en controlesysteem, plattelandsontwikkelingsmaatregelen en de randvoorwaarden.