ECLI:NL:CBB:2021:1005

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
23 november 2021
Publicatiedatum
18 november 2021
Zaaknummer
20/1135
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering inschrijving uitschrijving vennoot in handelsregister na twijfel over opgave

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 23 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een appellant en de Kamer van Koophandel. De appellant, die deel uitmaakt van een vennootschap onder firma (v.o.f.) met meerdere vennoten, had op 28 augustus 2020 een verzoek ingediend tot uitschrijving van een vennoot, [naam 4], uit het handelsregister. De Kamer van Koophandel weigerde echter deze uitschrijving, omdat er gerede twijfel bestond over de juistheid van de opgave. De appellant stelde dat [naam 4] zelf had aangegeven te willen uittreden, wat zou blijken uit Whatsapp-berichten. De Kamer van Koophandel betwistte echter dat er een geldige opzegging had plaatsgevonden, aangezien de opzegging aan alle vennoten gedaan moest worden en dit niet was aangetoond.

Tijdens de zitting op 18 oktober 2021 zijn zowel de appellant als de verweerster niet verschenen. Het College heeft de argumenten van de appellant en de verweerster overwogen. Het College concludeerde dat de Whatsapp-berichten geen duidelijk bewijs opleverden dat [naam 4] daadwerkelijk wilde uittreden. Bovendien was er geen bewijs dat de opzegging aan alle vennoten was gedaan, wat noodzakelijk is volgens de wet. Het College oordeelde dat de Kamer van Koophandel terecht had geweigerd om de uitschrijving van [naam 4] in te schrijven, omdat de appellant niet had aangetoond dat aan de wettelijke vereisten was voldaan.

Het College verklaarde het beroep van de appellant ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. J.H. de Wildt, met mr. N.C.H. Vrijsen als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 23 november 2021.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 20/1135

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 november 2021 in de zaak tussen

[naam 1] , te [woonplaats] , appellant,

en

de Kamer van Koophandel, verweerster

(gemachtigde: mr. B.A. van den Enden-Holtkamp).

Procesverloop

Bij besluit van 28 augustus 2020 (het primaire besluit) heeft verweerster besloten tot inschrijving van de opgave tot uitschrijving van [naam 2] als vennoot van vennootschap onder firma [naam 3] .
Bij besluit van 23 november 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerster het daartegen gerichte bezwaar van [naam 4] gegrond verklaard, het primaire besluit herroepen en op grond van artikel 5 van het Handelsregisterbesluit 2008 geweigerd om de opgave van de uitschrijving van [naam 4] als vennoot op te nemen in het handelsregister.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 oktober 2021. Appellant en verweerster zijn niet verschenen.

Overwegingen

1.1
Appellant zit in de vennootschap onder firma [naam 3] (v.o.f.) met twee andere vennoten, namelijk [naam 2] ( [naam 4] ) en [naam 5] ( [naam 6] ). De v.o.f. verricht taxivervoer en heeft een samenwerkingsovereenkomst met de [naam 7] ( [naam 8] ). De vennoten zijn hun wijze van samenwerking mondeling overeengekomen.
1.2
Appellant heeft op 28 augustus 2020 aan het handelsregister opgave gedaan van de uitschrijving van [naam 4] als vennoot van de v.o.f. per 28 augustus 2020. Verweerster heeft bij het bestreden besluit alsnog besloten om de opgave van appellant niet in te schrijven, omdat volgens verweerster gerede twijfel bestaat over de juistheid van de opgave.
2. Artikel 4 van het Handelsregisterbesluit 2008 (Hrb 2008) luidt als volgt:
1. De kamer onderzoekt of een opgave afkomstig is van iemand die tot het doen ervan bevoegd is, en of de opgave juist is, (...).
2. De kamer kan bij een onderzoek nadere bewijsstukken vragen.
3. Indien de kamer ervan overtuigd is dat de opgave is gedaan door iemand die tot het doen ervan bevoegd is en van oordeel is dat de opgave juist is, gaat zij onverwijld over tot inschrijving.
Artikel 5 van het Hrb 2008 luidt als volgt:
1. De Kamer weigert om tot inschrijving over te gaan indien zij er niet van overtuigd is dat de opgave afkomstig is van een tot opgave bevoegd persoon.
2. De Kamer kan weigeren om tot inschrijving over te gaan indien:
(…);
e. de Kamer gerede twijfel heeft over de juistheid van de opgave.
(…)”
3. Het College ziet zich gesteld voor de vraag of verweerster zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat gerede twijfel bestaat over de juistheid van de opgave tot uitschrijving van [naam 4] als vennoot van de v.o.f. per 28 augustus 2020. Appellant is van mening dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord.
4.1
Appellant stelt zich allereerst op het standpunt dat [naam 4] zelf is uitgetreden bij de v.o.f. en dat dit blijkt uit Whatsapp-gesprekken met [naam 4] . Appellant wijst erop dat [naam 4] een eenmanszaak genaamd [naam 9] heeft opgericht en een vergunning heeft gekregen voor het aanbieden van taxivervoer. Hieruit blijkt indirect dat [naam 4] zijn werkzaamheden binnen de v.o.f. niet wilde doorzetten. Volgens appellant kan hieruit worden afgeleid dat [naam 4] ook daadwerkelijk wilde uittreden.
4.2
Verweerster betoogt dat zij alsnog gerede twijfel heeft over de juistheid van de inschrijving van de opgave tot uitschrijving van [naam 4] als vennoot. Bij een v.o.f. zijn de bepalingen uit het Wetboek van Koophandel en boek 7A van het Burgerlijk Wetboek (BW) van toepassing. Dit betekent dat uittreding van een vennoot op grond van artikel 7A:1683, derde lid, BW mogelijk is door middel van opzegging. De uittreding van een vennoot wordt geëffectueerd door eigenhandige opzegging door de betreffende vennoot aan de andere vennoten. Opzegging dient dus aan alle overige vennoten te worden gedaan, met inachtneming van een opzegtermijn en duidelijke ingangsdatum. Verweerster betwist dat op 28 augustus 2020 aan alle vennoten is opgezegd en dat die opzegging per 28 augustus 2020 in zou gaan. Verweerster merkt nog op dat appellant aangeeft te handelen als zijnde: ‘vertegenwoordiger van de onderneming’, ‘procuratiehouder’, ‘beheerder van de financiën en administratie’, ‘bepaler van de koers waar iedere vennoot zich aan moet houden’. Appellant is blijkbaar van mening eigenhandig een vennoot te kunnen verwijderen. Appellant lijkt niet te onderkennen dat de rechtsvorm waarin hij handelt een v.o.f. is, met daarbij behorende regelgeving en rechten en verplichtingen voor de vennoten. Indien één vennoot naar eigen goeddunken een andere vennoot uit de v.o.f. verwijdert, wordt daarmee het beginsel dat de ene vennoot niet aan de andere vennoot ondergeschikt behoort te zijn op onaanvaardbare wijze opgerekt en lijkt daarmee op een mogelijkheid van ‘ontslag’ die in de onderlinge verhouding tussen gelijkwaardige, samenwerkende vennoten niet thuis hoort.
4.3
Het College is van oordeel dat verweerster terecht de inschrijving van de uittreding van [naam 4] als vennoot in het handelsregister heeft geweigerd. Op basis van de overgelegde Whatsapp-berichten tussen appellant en [naam 4] kan niet worden vastgesteld dat [naam 4] wilde uittreden als vennoot. De Whatsapp-gesprekken laten namelijk geen duidelijk en consistent beeld zien van de bedoelingen van [naam 4] . Weliswaar heeft [naam 4] meerdere keren bericht dat hij wilde opzeggen, maar daaruit blijkt niet expliciet dat hij daarmee bedoelde dat hij wilde uittreden als vennoot. Toen het hem duidelijk werd dat hij uitgeschreven was uit het handelsregister was zijn reactie op 29 augustus 2020: “(…) Ik heb alleen duidelijk gemaakt dat ik niet uit de KVK stap. Dat is namelijk niet aan jou.” Het College kan hieraan geen andere conclusie verbinden dan dat [naam 4] niet wilde uittreden als vennoot. Daarbij is een opzegging alleen rechtsgeldig als die is gericht aan alle vennoten (artikel 7A:1683, onderdeel 3, van het BW). Ook daaraan is niet voldaan. Niet is gebleken dat [naam 4] heeft opgezegd aan de vennoot [naam 6] . In de in bezwaar overgelegde verklaring van [naam 6] valt hier niets over te lezen. Deze beroepsgrond slaagt dus niet.
5.1
Appellant voert daarnaast aan dat het onderzoek in bezwaar niet zorgvuldig is uitgevoerd en dat de gemachtigde van verweerster met vooringenomenheid heeft gehandeld. De Whatsapp-berichten, de verklaring van vennoot [naam 6] en de indirecte bewijzen van de opzegging zijn ten onrechte niet meegenomen als bewijsstukken. Daarnaast stelt appellant dat zijn antwoorden in de telefonische hoorzitting niet juist zijn opgenomen in het verslag. Volgens appellant heeft verweerster de vragen en zijn antwoorden geknipt en geplakt. Hierdoor ontstaat een verkeerd beeld.
5.2
Verweerster stelt zich op het standpunt dat het verslag een nagenoeg letterlijke weergave en uitwerking van de (opgenomen) hoorzitting is. Het maakt bovendien de inhoudelijke overwegingen in het bestreden besluit en in verweer niet anders.
5.3
Het College oordeelt dat het bestreden besluit zorgvuldig tot stand is gekomen. Het College heeft vastgesteld dat verweerster alle in bezwaar overgelegde stukken bij haar besluit heeft betrokken. Verder heeft verweerster appellant overeenkomstig artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gehoord alvorens het bestreden besluit te nemen. Van de hoorzitting is overeenkomstig artikel 7:7 van de Awb een verslag gemaakt, dat zich onder de gedingstukken bevindt. Dit verslag hoeft geen letterlijke weergave van het horen te bevatten. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat het verslag geen juiste, zakelijke weergave inhoudt van wat partijen tijdens de hoorzitting hebben verklaard. Deze beroepsgrond slaagt niet.
6.1
Het beroep is ongegrond.
6.2
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. de Wildt, in aanwezigheid van mr. N.C.H. Vrijsen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 november 2021.
De voorzitter en de griffier zijn niet in de gelegenheid de uitspraak te ondertekenen.