In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 7 december 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om schadevergoeding van een V.O.F. tegen de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De verzoekster had schadevergoeding gevraagd wegens het niet ontvangen van een aantal betalingsrechten in de jaren 2016 en 2017, die zij meende te hebben verloren door onrechtmatige besluitvorming. Het College heeft vastgesteld dat het aantal betalingsrechten dat verzoekster in de jaren 2016 en 2017 heeft opgegeven, overeenkomt met het aantal hectare dat zij voor uitbetaling heeft opgegeven. Hierdoor kon het College niet concluderen dat verzoekster daadwerkelijk schade had geleden in de door haar gestelde omvang. De betalingsrechten die verzoekster niet uitbetaald heeft gekregen, waren het gevolg van een eerder besluit op bezwaar van 1 oktober 2018, dat onherroepelijk was geworden. Het College heeft het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat de schade niet kon worden toegerekend aan het besluit van 18 april 2016, waar verzoekster haar verzoek op baseerde.
Daarnaast heeft verzoekster ook immateriële schadevergoeding gevraagd wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. Het College oordeelde dat de procedure nog niet langer dan de redelijke termijn had geduurd, en heeft ook dit verzoek afgewezen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, en de proceskosten zijn niet voor vergoeding in aanmerking gekomen.