In deze zaak heeft het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 19 januari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen Fa. [naam 1] en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De appellante, een melkveehouder, had beroep ingesteld tegen het besluit van de minister om haar verzoek om verhoging van het referentieaantal af te wijzen. Dit verzoek was gedaan in het kader van de Regeling fosfaatreductieplan 2017, die op 1 maart 2017 in werking is getreden en tot doel heeft de fosfaatproductie te beperken. De minister had in zijn primaire besluit van 14 november 2017 en het bestreden besluit van 13 december 2018 geoordeeld dat de Regeling niet van toepassing was op de appellante, omdat zij geen melk produceerde voor consumptie of verwerking.
Tijdens de zitting op 11 november 2020, waar partijen via een videoverbinding aan deelnamen, heeft de appellante betoogd dat de Regeling haar belet om haar bedrijf te exploiteren conform de verleende vergunningen. De appellante stelde dat zij op de peildatum jongvee hield en dat het uitvaardigen van de Regeling haar mogelijkheden om een melkveehouderij op te starten ernstig heeft beperkt. De minister daarentegen stelde dat de appellante geen procesbelang had, omdat zij eerder had aangegeven dat de Landbouwwet geen basis bood voor de Regeling.
Het College heeft echter geoordeeld dat de vraag of het bedrijf van appellante onder het toepassingsbereik van de Regeling valt, relevant is voor de beoordeling van het beroep. Het College concludeerde dat de Regeling alleen van toepassing is op melkproducerende bedrijven en dat het bedrijf van appellante niet als zodanig kan worden aangemerkt, omdat er op de peildatum geen melk werd geproduceerd. De beroepsgrond van appellante werd verworpen, en het beroep werd ongegrond verklaard. De uitspraak werd gedaan door mr. C.H. Wissels, met mr. H.A. Komduur als griffier.