In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 26 april 2021, zaaknummer 18/2520, staat de beoordeling van de cumulatietoets bij de SDE-subsidie centraal. Appellante, een onderneming die subsidie ontving op basis van het Besluit stimulering duurzame energieproductie (SDE), heeft bezwaar gemaakt tegen een besluit van de minister van Economische Zaken en Klimaat, waarbij de subsidie werd gekort wegens overstimulering door cumulatie van subsidies en belastingvoordelen. De minister had bij zijn besluit de werkelijke investeringskosten in de cumulatietoets betrokken, maar appellante betwistte deze werkwijze en stelde dat de toets niet correct was uitgevoerd.
Het College oordeelt dat de minister de cumulatietoets niet alleen op basis van de werkelijke investeringskosten had mogen uitvoeren, maar dat ook andere kosten in de beoordeling betrokken moesten worden. De minister had onvoldoende gemotiveerd waarom hij was afgeweken van de eerder vastgestelde forfaitaire kapitaalvergoeding. Het College concludeert dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid en gebrekkig gemotiveerd, vooral met betrekking tot de gehanteerde rente op vreemd vermogen. Hierdoor is het beroep van appellante gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. De minister moet binnen acht weken na de uitspraak een nieuw besluit nemen, waarbij hij rekening houdt met de bevindingen van het College.
Daarnaast is de minister veroordeeld in de proceskosten van appellante, die zijn vastgesteld op € 1.068,-. Het College benadrukt dat de beoordeling van de cumulatietoets moet plaatsvinden in overeenstemming met de Europese regelgeving en de Beleidsregels, waarbij de werkelijke waarden en omstandigheden van het project in acht moeten worden genomen.