ECLI:NL:CBB:2021:52

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
15 januari 2021
Publicatiedatum
18 januari 2021
Zaaknummer
20/1098
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake betalingsonmacht griffierecht in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 15 januari 2021 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker, die zijn chauffeurskaart geschorst zag door de Minister van Infrastructuur en Waterstaat. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen het besluit van 19 november 2020 en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 8 januari 2021 was verzoeker en zijn gemachtigde niet aanwezig, terwijl de gemachtigde van de verweerder wel aanwezig was. De voorzieningenrechter constateerde dat verzoeker het griffierecht van € 178,00 niet had betaald en dat er geen verschoonbare omstandigheden waren voor dit verzuim. Volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het verplicht om het griffierecht te voldoen binnen de gestelde termijn. Verzoeker had op 10 december 2020 het verzoek om voorlopige voorziening ingediend, maar had niet tijdig het griffierecht betaald. Het verzoek om ontheffing van betaling van het griffierecht was te laat ingediend, waardoor de voorzieningenrechter dit verzoek niet in behandeling kon nemen. Uiteindelijk verklaarde de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 15 januari 2021.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 20/1098
uitspraak van de voorzieningenrechter van 15 januari 2021 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[naam 1] , te [plaats] , verzoeker
(gemachtigde: mr. M. Rasul),
en
Minister van Infrastructuur en Waterstaat, verweerder
(gemachtigde: mr. G.H.H. Bisschoff).

Procesverloop

Bij besluit van 19 november 2020 heeft verweerder de chauffeurskaart van verzoeker geschorst (het bestreden besluit).
Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 januari 2021. Aanwezig was de gemachtigde van verweerder, bijgestaan door [naam 2] . Verzoeker en zijn gemachtigde zijn, met bericht, niet verschenen.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter stelt vast de verzoeker het griffierecht niet heeft betaald. De voorzieningenrechter is niet gebleken van omstandigheden waardoor dit verzuim verschoonbaar is. Daartoe overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
2. In artikel 8:82, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat van de verzoeker een griffierecht wordt geheven. Artikel 8:82, derde lid, van de Awb verklaart artikel 8:41, derde tot en met zesde lid, van de Awb van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de termijn voor het bijschrijving of storting van het griffierecht twee weken bedraagt, of korter als de voorzieningenrechter dat stelt.
3. In artikel 8:41, vierde tot en met zesde lid, van de Awb is bepaald:
“ 4. De griffier deelt de indiener van het beroepschrift mede welk griffierecht is verschuldigd en wijst hem daarbij op het bepaalde in het vijfde en zesde lid.
5. Het griffierecht dient binnen vier weken na verzending van de mededeling van de griffier te zijn bijgeschreven op de rekening van het gerecht dan wel ter griffie te zijn gestort.
6. Indien het bedrag niet tijdig is bijgeschreven of gestort, is het beroep niet-ontvankelijk, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.”
4. Verzoeker heeft op 10 december 2020 zijn verzoek om een voorlopige voorziening te treffen ingediend. Bij aangetekende brief van 12 december 2020 heeft de griffier hem verzocht het griffierecht van € 178,00 te voldoen. In deze brief is verzoeker verder meegedeeld dat het bedrag uiterlijk 14 dagen na de dag van de verzending van deze nota, of als de zitting eerder is, uiterlijk voorafgaande aan de zitting, moet zijn bijgeschreven en dat als het bedrag niet of niet tijdig is bijgeschreven het risico bestaat op niet-ontvankelijkverklaring. Verder is in deze brief het volgende meegedeeld:
“Als u meent het griffierecht niet te kunnen betalen, kunt u een beroep doen op ‘betalingsonmacht’. Het verzoek om ontheffing van betaling van griffierecht moet u voor het einde van de op deze nota/in deze herinnering gestelde betalingstermijn indienen bij het gerecht waar uw beroepschrift heeft ingediend.
Voor het aannemen van betalingsonmacht gelden wel criteria: [...]. Als u een beroep op betalingsonmacht doet en hiervoor een verzoek heeft ingediend, dan zendt de griffier van het gerecht u spoedig een brief waarin hij een aantal gegevens van u vraagt over uw inkomen en uw vermogen. [...]”
5. De voorzieningenrechter heeft op 7 januari 2021 van verzoeker een brief ontvangen waarin hij refereert aan een telefoongesprek op 4 januari 2021 met een van de medewerksters van de administratie en waarin hij verzoekt om ontheffing van de betaling van het griffierecht wegens betalingsonmacht.
6. De voorzieningenrechter constateert dat dit verzoek te laat is gedaan. Het is immers niet gedaan voor het einde van de in de brief van 12 december 2020 gestelde betalingstermijn, die afloopt op 27 december 2020. Ook als ervan uitgegaan zou worden dat verzoeker al op 4 januari 2021 het ontheffingsverzoek zou hebben gedaan, dan is dat nog te laat. Het verzoek om ontheffing neemt de voorzieningenrechter daarom niet in behandeling.
7. Nu bij het doen van het verzoek om voorlopige voorziening het op grond van artikel 8:82, eerste lid, van de Awb verschuldigde griffierecht niet binnen de bij de brief van 12 december 2020 gestelde termijn is betaald en op grond van de beschikbare gegevens redelijkerwijs kan worden geoordeeld dat verzoeker in verzuim is geweest, zal de voorzieningenrechter het verzoek niet-ontvankelijk verklaren.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.O. Kerkmeester, in aanwezigheid van mr. M.B. van Zantvoort, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 januari 2021.
w.g. H.O. Kerkmeester
De griffier is verhinderd te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op: