In deze zaak heeft de Maatschap [naam] beroep ingesteld tegen besluiten van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit met betrekking tot de toewijzing van betalingsrechten uit de Nationale reserve. De minister had eerder aanvragen van de appellante om toewijzing van deze rechten afgewezen op basis van de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB. De appellante had verzocht om uitbetaling van betalingsrechten voor de percelen 3, 4 en 5, die in eerdere jaren niet waren toegewezen vanwege een niet-subsidiabele N-code. De minister verklaarde de bezwaren van de appellante ongegrond en handhaafde zijn besluiten.
Tijdens de zitting op 2 december 2020 heeft de appellante betoogd dat de percelen als grasland moeten worden aangemerkt, ondanks de aanwezigheid van struiken en bomen. De minister heeft echter gesteld dat de percelen zodanig zijn verruigd dat er geen sprake is van subsidiabel landbouwareaal. De beoordeling van de percelen is gedaan aan de hand van luchtfoto's, waaruit blijkt dat het aandeel grassen en kruidachtige voedergewassen minder dan 50% is. Het College heeft geoordeeld dat de minister zich op de luchtfoto's mocht baseren en dat de besluiten van de minister terecht waren.
Het College heeft het beroep tegen het bestreden besluit III niet-ontvankelijk verklaard en de beroepen tegen de bestreden besluiten I en II ongegrond verklaard. De uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stam, met mr. C.H.R. Mattheussens als griffier. De beslissing is openbaar uitgesproken op 26 januari 2021.