1.3In tabel I van bijlage D bij de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet (Uitvoeringsregeling) zijn, voor zover hier van belang, de volgende diercategorieën opgenomen:
- melk- en kalfkoeien (alle koeien die ten minste éénmaal hebben gekalfd en die voor de melkproductie of de fokkerij worden gehouden; ook koeien die drooggezet zijn alsmede koeien die worden vetgemest en in de mesttijd worden gemolken), met diernummer 100;
- jongvee jonger dan 1 jaar voor de melkveehouderij, en vrouwelijke opfokkalveren voor de vleesveehouderij tot 1 jaar, met diernummer 101;
- jongvee van ouder dan 1 jaar (alle runderen van 1 jaar en ouder inclusief overig vleesvee, maar met uitzondering van roodvleesstieren en fokstieren), met diernummer 102;
- roodvleesstieren van ca. 3 maanden tot de slacht (inclusief ossen en vrouwelijke dieren die op de dezelfde wijze worden gemest), met diernummer 122.
2. Appellante hield op de peildatum op haar bedrijf 40 stuks mannelijk jongvee jonger dan één jaar.
3. Verweerder heeft het fosfaatrecht van appellante bij besluit van 31 januari 2018 in eerste instantie vastgesteld op 384 kg. Hij is er daarbij van uitgegaan dat appellante op 2 juli 2015 op het bedrijf 40 stuks jongvee jonger dan één jaar hield, in diercategorie 101. En hij heeft deze dieren aangemerkt als melkvee in de zin van de Meststoffenwet. Bij het primaire besluit heeft verweerder zijn eerdere besluit herzien en het fosfaatrecht van appellante vastgesteld op 0 kg. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard en het primaire besluit in stand gelaten.
4. Appellante voert aan dat verweerder ten onrechte het fosfaatrecht van appellante heeft herzien en heeft vastgesteld op 0 kg. Verweerder heeft niet gemotiveerd waarom in het geval van appellante het fosfaatrecht wordt herzien. Appellante stelt dat de herziening van het aanvankelijk aan appellante toegekende fosfaatrecht onrechtmatig is. In de Meststoffenwet is geen grondslag voor het intrekken van een beschikking fosfaatrechten. Bovendien had appellante op de peildatum 40 stuks jongvee geregistreerd in diercategorie 101. Op grond van artikel 1, eerste lid, aanhef en onderdeel kk, onder 2°, van de Msw vallen deze dieren onder de definitie van melkvee en dient daarvoor fosfaatrecht te worden toegekend aan appellante.
5. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de 40 stierkalveren die appellante op de peildatum op haar bedrijf hield niet vallen onder diercategorie 101. Uit de gecombineerde opgave 2015 volgt dat appellante op 1 april 2015 huisvesting had voor 40 vleeskalveren. Ook uit de door appellante aangeleverde stallijst blijkt dat van deze 40 kalveren er 39 tussen de leeftijd van 7 en 8 maanden oud naar de slacht zijn gegaan en één kalf aan een natuurlijke dood is gestorven. Appellante heeft volgens verweerder op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt dat deze dieren bestemd waren voor de melkveehouderij. Het fosfaatrecht is volgens verweerder dan ook terecht vastgesteld op 0 kg.
Verweerder stelt zich verder op het standpunt dat hij, anders dan appellante betoogt, bevoegd is om een door hem gemaakte (incidentele) fout te herstellen. De rechtspraak gaat er van uit dat ook zonder uitdrukkelijke wettelijke grondslag de bevoegdheid bestaat tot het wijzigen of intrekken van een onjuist besluit.