In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 20 juli 2021 uitspraak gedaan in een beroep van een melkveehouder tegen de vaststelling van het fosfaatrecht door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De appellante, die een melkveehouderij exploiteert, was het niet eens met de vaststelling van haar fosfaatrecht op basis van het aantal dieren dat op haar bedrijf aanwezig was op de peildatum van 2 juli 2015. De minister had het fosfaatrecht vastgesteld op 8.325 kg, waarbij een generieke korting van 8,3% was toegepast. Appellante voerde aan dat het fosfaatrechtenstelsel een individuele en buitensporige last op haar legde, omdat zij door een ziekte onder haar melkvee niet het beoogde aantal dieren had kunnen houden op de peildatum. Het College oordeelde dat appellante niet aannemelijk had gemaakt dat het fosfaatrechtenstelsel haar onterecht benadeelde en dat de minister terecht was uitgegaan van de I&R-registratie voor de vaststelling van het fosfaatrecht. Het College concludeerde dat het fosfaatrechtenstelsel verenigbaar is met het recht op eigendom en dat de belangen van het milieu en de volksgezondheid zwaarder wegen dan de belangen van appellante. Het beroep werd ongegrond verklaard.