In deze uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 27 juli 2021, zaaknummer 20/667, staat de herziening van fosfaatrechten centraal. Appellante, vertegenwoordigd door mr. J.M.M. Kroon, heeft beroep ingesteld tegen de afwijzing van haar verzoek om terug te komen van een eerder besluit van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Dit verzoek werd afgewezen op basis van artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat verweerder geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden had vastgesteld. Appellante betoogde dat de eerdere vaststelling van haar fosfaatrecht onjuist was, omdat mannelijk jongvee ouder dan 1 jaar ook onder de definitie van melkvee valt, zoals vastgesteld in eerdere uitspraken van het College.
Het College oordeelde dat de afwijzing van het verzoek om herziening in strijd was met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. Het College stelde vast dat er sprake was van een wijziging van het recht, voortvloeiend uit eerdere uitspraken van het College, die relevant was voor de beoordeling van het verzoek van appellante. De minister had deze wijziging niet in zijn beoordeling betrokken, wat leidde tot de conclusie dat de afwijzing van het verzoek onterecht was.
Het College verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de minister op om binnen 8 weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Tevens werd de minister veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellante, vastgesteld op € 1.496. Deze uitspraak benadrukt het belang van rechtszekerheid en de noodzaak voor bestuursorganen om wijzigingen in het recht in hun besluitvorming te betrekken.