ECLI:NL:CBB:2021:781

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
27 juli 2021
Publicatiedatum
23 juli 2021
Zaaknummer
20/667
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Fosfaatrechten en de herziening van bestuursbesluiten in het bestuursrecht

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 27 juli 2021, zaaknummer 20/667, staat de herziening van fosfaatrechten centraal. Appellante, vertegenwoordigd door mr. J.M.M. Kroon, heeft beroep ingesteld tegen de afwijzing van haar verzoek om terug te komen van een eerder besluit van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Dit verzoek werd afgewezen op basis van artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat verweerder geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden had vastgesteld. Appellante betoogde dat de eerdere vaststelling van haar fosfaatrecht onjuist was, omdat mannelijk jongvee ouder dan 1 jaar ook onder de definitie van melkvee valt, zoals vastgesteld in eerdere uitspraken van het College.

Het College oordeelde dat de afwijzing van het verzoek om herziening in strijd was met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. Het College stelde vast dat er sprake was van een wijziging van het recht, voortvloeiend uit eerdere uitspraken van het College, die relevant was voor de beoordeling van het verzoek van appellante. De minister had deze wijziging niet in zijn beoordeling betrokken, wat leidde tot de conclusie dat de afwijzing van het verzoek onterecht was.

Het College verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de minister op om binnen 8 weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Tevens werd de minister veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellante, vastgesteld op € 1.496. Deze uitspraak benadrukt het belang van rechtszekerheid en de noodzaak voor bestuursorganen om wijzigingen in het recht in hun besluitvorming te betrekken.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 20/667

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 juli 2021 in de zaak tussen

[naam onderneming] ,[plaats] , appellante,
(gemachtigde: mr. J.M.M. Kroon),
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

(gemachtigde: mr. A. Herczog).

Procesverloop

Bij besluit van 24 maart 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van appellante om terug te komen van het besluit van 27 mei 2020 afgewezen met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) omdat geen sprake is van nieuwe feiten en of veranderde omstandigheden.
Bij besluit van 27 mei 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 juni 2021. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Appellante voert aan dat verweerder haar verzoek om het besluit van 30 januari 2019 te herzien ten onrechte niet heeft gehonoreerd. Het besluit van 30 januari 2019, waarin is beslist op het bezwaar van appellante tegen de vaststelling van haar fosfaatrecht (3.039 kg) op grond van artikel 23, derde lid, van de Meststoffenwet (Msw), is volgens appellante onjuist. Appellante verwijst naar de uitspraak van het College van 25 juni 2019 (ECLI:NL:CBB:2019:244) waarin is geoordeeld dat mannelijk jongvee ouder dan 1 jaar ook onder de wettelijke definitie van “melkvee” valt. Verweerder is daarom verplicht om de vaststelling van het fosfaatrecht te herzien. Appellante heeft immers geen fosfaatrecht gekregen voor haar mannelijk jongvee ouder dan 1 jaar en het fosfaatrecht is daarom niet overeenkomstig de wettelijke bepalingen vastgesteld. Verweerder moet het fosfaatrecht van appellante vaststellen op 3.318 kg.
2. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het verzoek terecht is afgewezen. Uit het oogpunt van rechtszekerheid en doelmatig bestuur komt verweerder alleen terug van een onherroepelijk besluit indien sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden. Het is vaste rechtspraak van zowel de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) als het College dat een rechterlijke uitspraak geen nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid is als bedoeld in artikel 4:6 Awb. Evenmin is volgens verweerder sprake van evidente onredelijkheid op basis waarvan hij is gehouden om terug te komen van de eerdere beslissing. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 7 juni 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1507) bepaald dat de stelling dat de beoordeling van een besluit naar huidig recht anders zou zijn, onvoldoende is om het bestreden besluit als evident onredelijk aan te merken.
3. Bij een verzoek om terug te komen van een onherroepelijk geworden besluit, is een bestuursorgaan bevoegd om met (analoge toepassing van) artikel 4:6, tweede lid, van de Awb het verzoek af te wijzen wanneer niet is gebleken van nieuwe feiten, veranderde omstandigheden of een relevante wijziging van recht. Past het bestuursorgaan deze bepaling toe, dan zal de bestuursrechter vervolgens toetsen of het bestuursorgaan zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat zich geen nieuw feit, veranderde omstandigheid of relevante wijziging van het recht heeft voorgedaan. Als dat het geval is heeft het bestuursorgaan het verzoek terecht afgewezen, tenzij sprake is van een evidente onredelijkheid (zie de uitspraak van het College van 6 juli 2021, ECLI:NL:CBB:2021:707, onder 6.4.1).
4. Het College heeft in de uitspraak van 6 juli 2021 (hiervoor aangehaald, onder 6.4.3) geoordeeld dat uit de uitspraken van 19 april 2019 (ECLI:NL:CBB:2019:139) en 25 juni 2019 (ECLI:NL:CBB:2019:244) volgt dat aan (artikel 3 van) de Beleidsregel geen rechtsgeldigheid toekomt, omdat die in strijd is met de wet. Daaruit volgt dat met die uitspraken sprake is geweest van een wijziging van het recht. Aangezien die wijziging van invloed is op de vaststelling van het fosfaatrecht van appellante, is de wijziging daarmee ook relevant voor de beoordeling van het verzoek om terug te komen van de eerdere vaststelling van het fosfaatrecht. Verweerder heeft dit niet betrokken bij de beoordeling. Daarom is de afwijzing van het verzoek in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb.
5. Het College verklaart het beroep daarom gegrond en vernietigt het bestreden besluit. Het College draagt verweerder op binnen 8 weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van appellante met inachtneming van deze uitspraak. Verweerder dient daarbij tevens rekening te houden met hetgeen het College in de uitspraak van 6 juli 2021 heeft overwogen omtrent de inhoudelijke beoordeling van verzoeken om terug te komen van herzieningen van fosfaatrecht op grond van de Beleidsregel.
6. Omdat het beroep gegrond is, ziet het College aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten van appellante. Deze kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.496 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

Het College:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen 8 weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van appellante met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht aan appellante te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder tot vergoeding van de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W.C.M. van Emmerik, in aanwezigheid van mr. J.M.M. van Dalen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 juli 2021.
De voorzitter is verhinderd De griffier is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen. de uitspraak te ondertekenen.