ECLI:NL:CBB:2021:782

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
27 juli 2021
Publicatiedatum
23 juli 2021
Zaaknummer
20/604
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening fosfaatrecht op basis van foutieve registratie van dieren

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 27 juli 2021 uitspraak gedaan in het geschil tussen een appellant en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De appellant had beroep ingesteld tegen een besluit van de minister waarin het fosfaatrecht van de appellant was vastgesteld op 2.976 kg. Dit besluit was gebaseerd op de dieraantallen die op 2 juli 2015 op het bedrijf aanwezig waren. De appellant betwistte de vaststelling van het fosfaatrecht en verzocht om herziening, omdat hij stelde dat er sprake was van een foutieve registratie van een rund dat op 26 oktober 2010 was afgevoerd, maar dat ten onrechte op de stallijst was blijven staan tot november 2018.

De minister had het verzoek om herziening afgewezen, omdat de appellant geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden had aangedragen. Het College oordeelde dat de foutieve registratie geen nieuw feit of veranderde omstandigheid was, aangezien deze registratie al voor de vaststelling van het fosfaatrecht had plaatsgevonden. Het College concludeerde dat de minister terecht had beslist om niet terug te komen op het eerdere besluit en dat het beroep van de appellant ongegrond was. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van de appellant om zorg te dragen voor een correcte registratie van zijn dieren en de terughoudendheid van bestuursorganen bij het heroverwegen van onherroepelijke besluiten.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 20/604
uitspraak van de enkelvoudige kamer van uiterlijk 27 juli 2021 in de zaak tussen
[naam onderneming] , [plaats] , appellant
(gemachtigde: P.J. Houtsma),
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

(gemachtigde: mr. Y. Groen).

Procesverloop

Bij besluit van 10 januari 2018 heeft verweerder op grond van artikel 23, derde lid, van de Meststoffenwet (Msw) het fosfaatrecht van appellant vastgesteld op 2.976 kg.
Bij besluit van 21 augustus 2018 heeft verweerder het bezwaar van appellant tegen het besluit van 10 januari 2018 ongegrond verklaard.
Bij besluit van 19 juli 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek om het besluit van 10 januari 2018 te herzien, afgewezen.
Bij besluit van 9 april 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juni 2021. Appellant is niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Relevante bepalingen
1.1
Ingevolge artikel 23, derde lid, van de Msw stelt de minister het op een bedrijf rustende fosfaatrecht per 1 januari 2018 vast in overeenstemming met de forfaitaire productie van dierlijke meststoffen in een kalenderjaar door melkvee dat op 2 juli 2015 op het bedrijf is gehouden en geregistreerd.
1.2
Ingevolge artikel 4:6, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is de aanvrager, indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden. Ingevolge het tweede lid kan het bestuursorgaan, wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 van de Awb, de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.
1.3
Het recht op eigendom is neergelegd in artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EP). Het verzekert het recht op het ongestoord genot van eigendom, maar tast op geen enkele wijze het recht aan dat een Staat heeft om die wetten toe te passen die hij noodzakelijk oordeelt om het gebruik van eigendom te reguleren in overeenstemming met het algemeen belang.
Besluiten van verweerder
2.1
Verweerder heeft het fosfaatrecht van appellant vastgesteld op 2.976 kg. Hij is daarbij uitgegaan van de dieraantallen die op 2 juli 2015 op het bedrijf aanwezig waren, te weten 83 melk- en kalfkoeien. Daarnaast is verweerder uitgegaan van een gemiddelde melkproductie per koe van 7.614 kg, wat leidt tot een excretieforfait van 39,1.
2.2
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het verzoek tot herziening van de vastgestelde hoeveelheid fosfaatrecht afgewezen, omdat appellant geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden heeft aangedragen.
Beroepsgronden
3. Appellant voert aan dat het aantal door hem gehouden dieren op 2 juli 2015 met terugwerkende kracht is gewijzigd. Het rund met code DE [nummer] is op 26 oktober 2010 afgevoerd, maar dit is niet (juist) geregistreerd in het I&R-systeem. Daardoor heeft dit dier tot november 2018 op de stallijst gestaan en is tevens meegenomen bij de vaststelling van het fosfaatrecht. Op 6 november 2018 is, na overleg tussen appellant en RVO, het dier alsnog met terugwerkende kracht geregistreerd als afgevoerd. Appellant betwist het standpunt van verweerder dat hij eerder had kunnen en moeten weten van de foutieve registratie. Hij stelt dat hij pas in oktober 2018 op de hoogte is geraakt van de fout en vindt dat verweerder de vastgestelde hoeveelheid fosfaatrecht moet corrigeren. Gezien de omstandigheden is het niet herzien van het fosfaatrecht evident onredelijk en een extra inperking van het eigendomsrecht zoals beschermd in artikel 1 van het EP. Appellant beroept zich hierbij op de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 23 november 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:3131) en het College van 24 mei 2017 (ECLI:NL:CBB:2017:190).
Standpunt van verweerder
4. Verweerder is van mening dat hij het verzoek van appellant om terug te komen van het besluit van 10 januari 2018 terecht heeft afgewezen. De foutieve registratie is geen nieuw gebleken feit, aangezien dit feit zich niet na het besluit op bezwaar van 21 augustus 2018 heeft voorgedaan. Daar komt bij dat het de plicht en verantwoordelijkheid van appellant is om een correcte registratie van zijn dieren bij te houden in het I&R-systeem. Het dier is op 26 oktober 2010 afgevoerd. Verweerder is daarom van mening dat de foutieve registratie redelijkerwijs bij appellant bekend had kunnen en moeten zijn ten tijde van de vaststelling van het fosfaatrecht. Appellant krijgt immers overzichten van de aan- en afvoermeldingen van zijn bedrijf toegestuurd waarin hij de foutieve registratie had kunnen en moeten ontdekken. Daarnaast voert verweerder aan dat hij niet is gehouden om een in rechte onaantastbaar besluit te heroverwegen en een zeer terughoudend beleid voert ten aanzien van de herziening van besluiten met formele rechtskracht. Ook wijst verweerder erop dat appellant geen beroep heeft ingesteld tegen het besluit van 21 augustus 2018. Verweerder concludeert dat het niet terugkomen op de eerder vastgestelde hoeveelheid fosfaatrecht niet evident onredelijk is.
Beoordeling
6.1
Bij een verzoek om terug te komen op een onherroepelijk geworden besluit is een bestuursorgaan in het algemeen bevoegd om het verzoek inhoudelijk te behandelen. Daarbij zal het bestuursorgaan het oorspronkelijke besluit in volle omvang heroverwegen en kan het bestuursorgaan het verzoek inwilligen of afwijzen. Echter, het bestuursorgaan kan er ook voor kiezen om – in afwijking van voornoemde – het verzoek onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende of belastende besluit af te wijzen. Voorwaarde is dan wel dat niet gebleken is van een relevante wijziging van het recht, dan wel een nieuw feit of veranderde omstandigheid als bedoeld in artikel 4:6, tweede lid, van de Awb. Heeft het bestuursorgaan (analoog) aan deze bepaling toepassing gegeven, dan zal de bestuursrechter vervolgens toetsen of het bestuursorgaan zich terecht, en zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd, op het standpunt heeft gesteld dat zich geen relevante wijziging van het recht
,nieuw feit of veranderde omstandigheid heeft voorgedaan. Als dat het geval is, heeft het bestuursorgaan het verzoek terecht afgewezen, tenzij sprake is van een evidente onredelijkheid (vergelijk de uitspraak van het College van 3 november 2020, ECLI:NL:CBB:2020:781).
6.2
Volgens vaste rechtpraak is, voor zover hier van belang, sprake van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden als deze feiten en omstandigheden na het eerdere besluit zijn voorgevallen of niet vóór dat besluit konden en dus behoorden te worden aangevoerd.
Het College is van oordeel dat de foutieve registratie geen nieuw feit of veranderde omstandigheid is. Weliswaar is pas na het besluit van 10 januari 2018 bekend geworden dat het dierenaantal dat op de peildatum op het bedrijf stond geregistreerd niet correct was, maar de foutieve registratie heeft plaatsgevonden toen het dier op 26 oktober 2010 is afgevoerd. Appellante had naar het oordeel van het College vóór de vaststelling van zijn fosfaatrecht in het besluit van 10 januari 2018 op de hoogte kunnen zijn van de foutieve registratie en had verweerder daarvan dus op de hoogte kunnen en behoren te stellen. Verweerder heeft dan ook terecht beslist dat er voor hem geen reden was om terug te komen van het besluit van 10 januari 2018 en de vastgestelde hoeveelheid fosfaatrecht te herzien. Appellant heeft zijn stelling dat de weigering om terug te komen van het besluit van 10 januari 2018 evident onredelijk is en in strijd met artikel 1 van het EP op geen enkele wijze onderbouwd, zodat dit geen aanleiding vormt voor een ander oordeel.
Slotsom
6.1
Het beroep is ongegrond.
6.2
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W.C.M. van Emmerik, in aanwezigheid van mr. C.M.J. Rouwers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 juli 2021.
De voorzitter is verhinderd De griffier is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen. de uitspraak te ondertekenen.