ECLI:NL:CBB:2021:79

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
26 januari 2021
Publicatiedatum
25 januari 2021
Zaaknummer
19/1515
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van betalingsrechten GLB en subsidiabiliteit van landbouwareaal

In deze zaak, behandeld door het College van Beroep voor het bedrijfsleven, gaat het om de intrekking van betalingsrechten op basis van de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB. Appellant, een agrariër, had betalingsrechten toegewezen gekregen voor een perceel dat hij als tijdelijk grasland had opgegeven. Echter, na een controle concludeerde de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit dat het perceel was verruigd en niet langer als subsidiabel landbouwareaal kon worden aangemerkt. Dit leidde tot de intrekking van 3,21 betalingsrechten per 14 december 2018.

Appellant ging in beroep tegen het besluit van de minister, dat het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaarde en de intrekking van 2,46 betalingsrechten handhaafde. Tijdens de zitting op 15 december 2020 was appellant afwezig, maar de gemachtigden van de minister waren aanwezig. De kern van het geschil was of het gedeelte van het perceel aan de rechterzijde van een pad als subsidiabel landbouwareaal kon worden aangemerkt. Appellant betoogde dat de luchtfoto's niet voldoende bewijs boden voor de conclusie van de minister en dat het perceel in 2015 wel degelijk landbouwgrond was.

Het College oordeelde dat de minister terecht had geconcludeerd dat het perceel niet als subsidiabel landbouwareaal kon worden aangemerkt. De beelden van Cyclomedia bevestigden de aanwezigheid van hoge en ruige vegetatie, wat de conclusie van verruiging ondersteunde. Het beroep van appellant werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 26 januari 2021.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 19/1515

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 januari 2021 in de zaak tussen

[naam] , te [plaats] , appellant

(gemachtigde: mr. R. Scholten),
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

(gemachtigden: mr. M.J. Hunting en mr. L. Anvelink).

Procesverloop

Bij besluit van 20 december 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder, per 14 december 2018, 3,21 van de aan appellant op grond van de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB (Uitvoeringsregeling) toegewezen betalingsrechten ingetrokken.
Bij besluit van 22 augustus 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellant gedeeltelijk gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het primaire besluit herroepen en beslist dat 2,46 van de aan appellant toegewezen betalingsrechten worden ingetrokken.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 december 2020. Appellant is, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Het geschil gaat over perceel 2. Appellant heeft dit perceel in de Gecombineerde opgave 2015 voor 2,07 hectare (ha) opgegeven als tijdelijk grasland. Op 15 december 2015 is met betrekking tot dit perceel 2,07 ha geconstateerd en 2,07 betalingsrechten toegekend. Verweerder heeft naar aanleiding van een controle bij het primaire besluit de voor dit perceel aan appellante toegewezen 2,07 betalingsrechten per 14 december 2018 in zijn geheel ingetrokken. Verweerder heeft deze intrekking in het bestreden besluit gehandhaafd. Verweerder heeft op basis van de luchtfoto’s uit 2015 van dit perceel geconcludeerd dat het perceel dusdanig verruigd is, dat geen sprake is van subsidiabel landbouwareaal. Verder is in het midden van het perceel sprake van een pad, dat volgens verweerder naar zijn aard niet is aan te merken als subsidiabel landbouwareaal.
2. Appellant voert aan dat op grond van de luchtfoto’s niet kan worden geconcludeerd dat het gehele perceel niet is aan te merken als landbouwareaal. Het gedeelte aan de rechterzijde van het pad betrof in 2015 wel degelijk landbouwgrond. Ter toelichting merkt appellant op dat het perceel in 2015 later is gemaaid dan normaal de bedoeling is. In eerste instantie was het maaien niet mogelijk door de aanwezigheid van veel weidevogelnesten (van kievit, grutto, scholekster en enkele andere soorten). Vervolgens was het in juni 2015 te nat om te maaien. Appellant heeft het perceel pas in augustus 2015 kunnen maaien. De oogst betrof structuurrijk hooi voor droge koeien en kalveren. Dat sprake is van verruiging baseert verweerder op satellietfoto’s van bovenaf, daar waar het perceel vanaf de grond gewoon als landbouwgrond oogt en daar voor doorgaat.
3. Voor de vaststelling van het aantal toe te wijzen betalingsrechten is van belang dat het – kort gezegd – moet gaan om subsidiabele hectares. Onder 'subsidiabele hectare' wordt verstaan ieder landbouwareaal van het bedrijf dat wordt gebruikt voor een landbouwactiviteit of dat, indien het areaal ook voor niet-landbouwactiviteiten wordt gebruikt, overwegend voor landbouwactiviteiten wordt gebruikt (artikel 32, tweede lid, aanhef en onder a, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (Verordening 1307/2013). Onder 'landbouwareaal' wordt – voor zover hier van belang – verstaan om het even welke grond die wordt gebruikt als bouwland. Onder ‘bouwland’ (waaronder tijdelijk grasland wordt begrepen) wordt verstaan: grond die voor de teelt van gewassen wordt gebruikt of daarvoor beschikbaar is, maar braak ligt, inclusief grond die overeenkomstig de artikelen 22, 23 en 24 van Verordening (EG) nr. 1257/1999, artikel 39 van Verordening (EG) nr. 1698/2005 en artikel 28 van Verordening (EU) nr. 1305/2013 is braak gelegd, ongeacht of die grond zich al dan niet onder een kas of onder een vaste of verplaatsbare beschutting bevindt (artikel 4, eerste lid, onder f, van Verordening 1307/2013).
4. In geschil is of het gedeelte van perceel 2 aan de rechterzijde van het pad subsidiabel landbouwareaal betreft. Naast de winter- en zomerluchtfoto’s uit 2015 heeft verweerder ook ander beeldmateriaal, namelijk beelden van Cyclomedia van dit perceel overgelegd. Deze beelden zijn genomen op 21 en 28 september 2015, dus na het tijdstip waarop het perceel volgens appellant gemaaid was. Op deze beelden, die zijn genomen op maaiveldniveau, is vanaf dat niveau naar het oordeel van het College ook op het betreffende deel van het perceel duidelijk hoge en ruige vegetatie te zien. Deze beelden bevestigen dus dat sprake is van verruiging. Verweerder heeft terecht perceel 2 in zijn geheel niet als subsidiabel landbouwareaal aangemerkt.
5. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Pavićević, in aanwezigheid van mr. I.C. Hof, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 januari 2021.
De voorzitter is verhinderd De griffier is verhinderd de uitspraak
de uitspraak te ondertekenen te ondertekenen