ECLI:NL:CBB:2021:844

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
31 augustus 2021
Publicatiedatum
27 augustus 2021
Zaaknummer
21/68
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tegemoetkoming voor ondernemers getroffen door COVID-19 en de beoordeling van vaste lasten in relatie tot nevenactiviteiten

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 31 augustus 2021, werd de zaak behandeld van een appellant die een tegemoetkoming had aangevraagd op basis van de Beleidsregel tegemoetkoming ondernemers getroffen sectoren COVID-19. De appellant, die zich bezighoudt met de groothandel in truffels, had een aanvraag ingediend voor een tegemoetkoming, maar deze was door de minister van Economische Zaken en Klimaat afgewezen. De minister stelde dat de appellant niet voldeed aan de vereisten van de Beleidsregel, omdat de SBI-codes van zijn onderneming niet in de bijlage van de regeling stonden en hij niet kon aantonen dat hij de vereiste vaste lasten had gemaakt.

Tijdens de zitting op 30 juli 2021 werd duidelijk dat de appellant truffelreizen organiseerde om klantrelaties op te bouwen, wat hij als ondersteunend voor zijn groothandelsactiviteiten beschouwde. De minister betwistte echter dat deze kosten als vaste lasten konden worden aangemerkt, omdat de huur van de locatie in Frankrijk door de partner van de appellant was betaald en het huurcontract commerciële activiteiten verbood. Het College oordeelde dat de appellant voldoende aannemelijk had gemaakt dat de truffelreizen onderdeel uitmaakten van zijn groothandelsactiviteiten, maar dat er nog vragen waren over de daadwerkelijke betaling van de vaste lasten.

Het College vernietigde het bestreden besluit van de minister, omdat deze niet op een toereikende motivering berustte en droeg de minister op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van de appellant, waarbij de appellant de gelegenheid moet krijgen om aan te tonen dat hij de vaste lasten daadwerkelijk heeft gemaakt. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering bij besluiten die ondernemers raken, vooral in het kader van de COVID-19 steunmaatregelen.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 21/68

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 augustus 2021 in de zaak tussen

[naam 1] h.o.d.n. [naam 2] , te [plaats] , appellant,

en

de minister van Economische Zaken en Klimaat, verweerder

(gemachtigde: mr. S. van Rijn en C. Zieleman).

Procesverloop

Bij besluit van 6 juli 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd appellant een tegemoetkoming te verstrekken op grond van de Beleidsregel tegemoetkoming ondernemers getroffen sectoren COVID-19 (Beleidsregel).
Bij besluit van 30 november 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 juli 2021. Appellant is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

Aanleiding van deze procedure
1. Over de onderneming van appellant waren op 15 maart 2020 in het handelsregister van de Kamer van Koophandel (KvK) de SBI-codes 70.22.2 (adviseren op het gebied van management en bedrijfsvoering (geen public relations en organisatie-adviesbureaus)), 70.22.1 (organisatie-adviesbureaus) opgenomen, en als bedrijfsomschrijving ‘Consultancy, advies, strategie, finance, sales, marketing. Importer and wholesaler of truffels. Distributor Benelux, Switzerland, France.’
2. Verweerder heeft bij de beoordeling van de aanvraag geconstateerd dat de SBI-codes 70.22.2 en 70.22.1 niet zijn opgenomen in de Bijlage 1 van de Beleidsregel, maar dat de bedrijfsomschrijving voldoende aanknopingspunten biedt om aan te sluiten bij de SBI-code 46.39 (groothandel in voedings- en genotsmiddelen algemeen assortiment). Appellant voldoet echter niet aan het vereiste opgenomen in artikel 2, tweede lid, van de Beleidsregel dat, indien de gedupeerde onderneming een gedupeerde onderneming met geregistreerde nevenactiviteit is, deze alleen in aanmerking komt voor een tegemoetkoming indien de te verwachten vaste lasten uitsluitend betrekking hebben op de nevenactiviteit die in Bijlage 1 is opgenomen. Appellant kan niet aantonen dat hij met betrekking tot SBI-code 46.39 € 4.000 vaste lasten heeft gehad in de periode van 16 maart 2020 tot en met 15 juni 2020. De truffelreizen die appellant organiseert, vallen volgens verweerder niet onder de SBI-code 46.39. De kosten die met de truffelreizen gemoeid zijn, te weten het huren van een huis in Frankrijk, kunnen daarom niet worden meegenomen in de beoordeling.
Standpunt appellant
3. Appellant stelt zich op het standpunt dat wel aan het vereiste van de vaste lasten wordt voldaan. De truffelreizen zien op het opbouwen van langdurige klantrelaties. Afnemers als koks, groothandel- en restauranteigenaren worden benaderd voor een truffelreis, zodat zij kunnen zien waar de truffels vandaan komen. Hierdoor hoopt hij dat deze afnemers zijn product zullen (blijven) kopen. De truffelreizen ondersteunen dus de verkoop van de truffels en daarmee de groothandelsactiviteit. Om de truffelreizen te organiseren is een huis gehuurd in Frankrijk. De huurbedragen over de maanden februari 2020 en maart 2020 zijn betaald, echter als gevolg van de coronacrisis is de handel stil komen te liggen.
Standpunt verweerder
4. Verweerder wijst erop dat appellant bij zijn verstrekte omzetgegevens een onderscheid maakt tussen enerzijds de verwachte omzet van de losse truffelverkoop en anderzijds de verwachte omzet uit de truffelreizen. Appellant zou dus een hogere omzetprognose uit de truffelreizen hebben dan uit de daadwerkelijke truffelverkoop. Verweerder volgt appellant daarom niet in zijn stelling dat de locatie gehuurd is en de truffelreizen plaatsvinden uitsluitend ter promotie van zijn groothandelsactiviteiten. Ten tweede zijn de overboekingen voor huur van het huis op naam van de partner van appellant. Zij is geen bestuurder bij de onderneming, maar drijft haar eigen onderneming. Dat de overboekingen zijn gedaan door de partner van appellant valt dan niet te verenigen met de stelling van appellant dat het huis in Frankrijk is gehuurd ten behoeve van zijn ondernemingsactiviteiten. Ten derde staat in het huurcontract expliciet vermeld dat de huurder de locatie persoonlijk dient te bewonen en dat commerciële en industriële activiteiten in het gehuurde verboden zijn.
Beoordeling door het College
5. Het College heeft verschillende uitspraken gedaan over de Beleidsregel. Het College verwijst naar de uitspraken van 22 december 2020 (ECLI:NL:CBB:2020:992, ECLI:NL:CBB:2020:993, ECLI:NL:CBB:2020:994 en ECLI:NL:CBB:2020:995). Daarin is onder meer opgenomen dat de Beleidsregel moet worden aangemerkt als buitenwettelijk begunstigend beleid. Dit houdt in dat de rechter alleen kan toetsen of het beleid op consistente wijze is toegepast.
6. Uit artikel 2 van de Beleidsregel volgt dat een onderneming pas voor de tegemoetkoming in aanmerking komt indien de verwachte vaste lasten in de periode van 16 maart 2020 tot en met 15 juni 2020 ten minste € 4.000 bedroegen.
7. In geschil is of appellant met zijn groothandel in de periode van 16 maart 2020 tot en met 15 juni 2020 ten minste € 4.000 aan vaste lasten had. Daarbij speelt allereerst de vraag of de truffelreizen in dienst stonden van de groothandelsactiviteiten. Naar het oordeel van het College heeft appellant in beroep op overtuigende wijze uiteengezet dat het zijn oogmerk is een levensvatbare groothandel in truffels te exploiteren en dat hij de truffelreizen uitsluitend organiseert om klanten te werven dan wel te behouden. Die klanten krijgen zo te zien waar appellant zijn truffels inkoopt en wat de kwaliteit daarvan is. Daarmee heeft appellant naar het oordeel van het College voldoende aannemelijk gemaakt dat het organiseren van de truffelreizen inderdaad als onderdeel van zijn groothandel kan worden beschouwd dat de inkomsten en de uitgaven van die truffelreizen dus aan de groothandel toegerekend kunnen worden. Dit betekent dat het bestreden besluit in zoverre niet op een toereikende motivering berust.
8. Vervolgens dient nog de vraag beantwoord te worden of appellant zijn vaste lasten wel aannemelijk heeft gemaakt nu zijn partner de huur heeft betaald en de huurovereenkomst commerciële activiteiten verbiedt. Het College stelt voorop dat, daargelaten of het onderbrengen van klanten al dan niet als een niet-toegestane activiteit in het huurcontract kan worden aangemerkt, het contract het voor appellant niet feitelijk onmogelijk maakt om zijn klanten in het gehuurde onder te brengen. Voorts heeft appellant heeft ter zitting gesteld dat de huur ten laste is gekomen van zijn bedrijf en dat dit verifieerbaar is. Naar het oordeel van het College dient verweerder, ter voorbereiding van een nieuw te nemen besluit op bezwaar, appellant in de gelegenheid te stellen om dit laatste aannemelijk te maken.
Conclusie
9. Omdat het besluit ontoereikend is gemotiveerd en daarmee is genomen in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, is het beroep is gegrond en zal het College het bestreden besluit vernietigen. Nu door appellant nog aannemelijk dient te worden gemaakt dat hij de vaste lasten daadwerkelijk heeft gemaakt, ligt het op weg van verweerder om appellant daartoe de gelegenheid te geven. Daarna zal verweerder, met inachtneming van deze uitspraak, opnieuw dienen te beslissen op het bezwaar van appellant.
10. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de bezwaren van appellant met in achtneming van de deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het door appellant betaalde griffierecht van € 181,- te vergoeden aan appellant.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. de Wildt, in aanwezigheid van J.S. Nooren, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 31 augustus 2021.
De voorzitter en de griffier zijn niet in de gelegenheid deze uitspraak te ondertekenen.