In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 3 augustus 2021 uitspraak gedaan over de intrekking van de toelating van de biocide Alpha-Bac 12 F. Appellante, een groothandel in was-, poets- en reinigingsmiddelen, had een aanvraag ingediend voor de toelating van dit biocide onder de Biocidenverordening. Echter, op 24 februari 2020 heeft appellante deze aanvraag zelf ingetrokken. Dit leidde tot een besluit van verweerder, het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden, om de bestaande toelating van de biocide in te trekken op basis van artikel 89, derde lid, van de Biocidenverordening.
Het College heeft vastgesteld dat de intrekking van de aanvraag door appellante de reden was voor de intrekking van de toelating. Appellante was van mening dat de intrekking van de toelating onterecht was, omdat het middel sinds 2009 op de markt was en destijds als uniek werd beschouwd. Appellante stelde dat de huidige testvereisten minder uitgebreid waren dan de testen die in 2009 zijn uitgevoerd en dat de vereiste in-vitro testresultaten niet haalbaar waren voor de toepassing van het middel in de dampfase.
Het College oordeelde dat de beroepsgronden van appellante niet relevant waren, aangezien de aanvraag om toelating was ingetrokken. Het beroep tegen het besluit van 1 juli 2020 werd niet-ontvankelijk verklaard, terwijl het beroep tegen het besluit van 26 augustus 2020 ongegrond werd verklaard. Verweerder werd veroordeeld in de proceskosten van appellante, die op € 748,- werden begroot. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 3 augustus 2021.