90.02is genoemd. Daarbij komt dat in de regel geen overlap van activiteiten tussen de SBI-codes mogelijk is en daarom kan geen aansluiting worden gezocht bij een andere SBI-code dan 74.90. De SBI-code 74.90 is niet opgenomen in de bijlage bij de TVL en geeft dan ook geen recht op een subsidie op grond van de TVL. Wat betreft de verwijzing van appellante naar andere boekingskantoren die feitelijk hetzelfde werk doen, maar voor wie vanwege hun inschrijving in het handelsregister met SBI-code 90.02 of 90.01.2 een hoger subsidiepercentage geldt dan het subsidiepercentage dat voor appellante is vastgesteld, stelt verweerder zich op het standpunt dat niet de feitelijke werkzaamheden, maar de inschrijving in het handelsregister leidend is bij de toekenning van de subsidie. Ter zitting heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat in het geval van appellante geen sprake is van onevenredige besluitvorming. Enkel in zeer uitzonderlijke gevallen, waarin het besluit onevenredig nadelig zou uitpakken, kan voor verweerder aanleiding bestaan af te wijken van de TVL. Daarbij kan worden gedacht aan een onderneming die in de referentieperiode te kampen heeft gehad met brand, ernstige ziekte of een overlijden in de directe omgeving, waardoor deze geen referentieomzet heeft en daarom niet in aanmerking komt voor de TVL. Dat is in dit geval niet aan de orde.
Beoordeling door het College
6. Tussen partijen is niet in geschil dat de onderneming van appellante op de peildatum van 15 maart 2020 niet met de SBI-code 90.02 (Dienstverlening voor uitvoerende kunst) of 90.01.2 (Producenten van podiumkunst) stond ingeschreven.
7. Zoals het College in haar uitspraak van 25 mei 2021 (ECLI:NL:CBB:2021:521) heeft overwogen biedt de TVL geen ruimte om rekening te houden met de feitelijke bedrijfsactiviteiten. De verantwoordelijkheid voor een juiste inschrijving van de onderneming ligt, gelet op hetgeen is bepaald in artikel 19 van de Handelsregisterwet 2007 en artikel 11 van het Handelsregisterbesluit 2008, bij appellante. Verweerder hoeft daarbij geen rekening te houden met wijzigingen (al dan niet met terugwerkende kracht) die in het handelsregister zijn doorgevoerd na de peildatum van 15 maart 2020. Wel dient verweerder een juiste toepassing te geven aan artikel 2, derde lid, van de TVL door na te gaan of uit de omschrijving van de bedrijfsactiviteiten zoals deze op 15 maart 2020 stond ingeschreven, blijkt dat de onderneming een hoofd- of nevenactiviteit voert die wel in de bijlage bij de TVL is opgenomen. Verweerder dient hiermee voldoende maatwerk te leveren. 8. Het College is van oordeel dat verweerder een onjuiste toepassing heeft gegeven aan de maatwerkprocedure van artikel 2, derde lid, van de TVL. Het College stelt daarbij voorop dat het standpunt van verweerder, inhoudende dat in de regel geen overlap van activiteiten tussen de SBI-codes mogelijk is en om die reden enkel de SBI-code 74.90 met de bijbehorende toelichting aansluit bij de bedrijfsomschrijving van de onderneming, niet kan worden gevolgd. Verweerder heeft dit standpunt niet onderbouwd en een dergelijke beperking volgt, naar het oordeel van het College, noch uit de tekst van artikel 2, derde lid, van de TVL, noch uit de toelichting bij de TVL. Ook bestaat voor het College geen aanleiding om aan te nemen dat de toelichting bij de SBI-code 90.02 limitatief is. Uit de bedrijfsomschrijving in het handelsregister op 15 maart 2020 blijkt dat de activiteiten van de onderneming onder meer bestaan uit artiestenbemiddeling. De onderneming van appellante kan daardoor worden geschaard onder de noemer ‘Dienstverlening voor uitvoerende kunst’. De bedrijfsomschrijving biedt, anders dan verweerder stelt, aanknopingspunten voor de daarbij passende SBI-code 90.02.
9. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het bestreden besluit in strijd met artikel 2, derde lid, van de TVL, tot stand is gekomen. Gelet op hetgeen hiervoor overwogen, behoeft het beroep op het evenredigheidsbeginsel en het gelijkheidsbeginsel geen bespreking meer.
10. Het beroep is gegrond en het College vernietigt het bestreden besluit. Het College ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien. Het College zal daarbij het primaire besluit herroepen en bepalen dat de subsidie aan appellante dient te worden verstrekt op basis van de SBI-code 90.02, waarbij een forfaitair vastgesteld percentage geldt van 37% van de omzet.
11. Er is niet gebleken van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten. Wel dient verweerder het door appellante betaalde griffierecht te vergoeden.