1.2Bij het primaire besluit heeft verweerder het bedrag vastgesteld dat appellante ontvangt voor deze uitbetaling. Verweerder heeft hierbij van de door appellante voor uitbetaling opgegeven oppervlakte van 144,36 hectare (ha) een oppervlakte van 144,09 ha in aanmerking genomen.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Verweerder is niet tegemoet gekomen aan het verzoek van appellante om de oppervlakte subsidiabel landbouwareaal van perceel 97 groter vast te stellen. Volgens verweerder fungeerde de zuidzijde van het perceel enige tijd als baggeropslag, wat uiteindelijk heeft geresulteerd in verruigde grond. Ook is volgens verweerder aan de zuidoostzijde van perceel 97 een onbeteeld pad aanwezig, waarvan de functie is het creëren van een mogelijkheid tot het verplaatsen van personen en materieel.
3. Appellante voert in beroep aan dat op de zuidzijde van perceel 97 – op de plek waar de baggeropslag zich bevond – vegetatieverschillen te zien zijn, maar dat is volgens haar geen reden om het perceelsgedeelte af te keuren. Appellante geeft verder aan dat er op perceel 97 werkzaamheden hebben plaatsgevonden. Door het transport dat met de werkzaamheden gepaard ging, is de inrit van het perceel beschadigd. Er is echter geen sprake van een pad. Na de werkzaamheden is de inrit weer ingezaaid met een kruidenrijk graslandmengsel.
4. Het College moet de vraag beantwoorden of verweerder delen van perceel 97 terecht niet in aanmerking heeft genomen bij de vaststelling van het bedrag aan basis- en vergroeningsbetaling, omdat geen sprake is van subsidiabel landbouwareaal. Het College overweegt daartoe het volgende.
5. Voor de vaststelling van het bedrag aan basis- en vergroeningsbetaling is van belang dat het – kort gezegd – moet gaan om subsidiabele hectares. Onder subsidiabele hectare wordt verstaan ieder landbouwareaal van het bedrijf dat wordt gebruikt voor een landbouwactiviteit of dat, indien het areaal ook voor niet-landbouwactiviteiten wordt gebruikt, overwegend voor landbouwactiviteiten wordt gebruikt (artikel 32, tweede lid, aanhef en onder a, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (Verordening 1307/2013)). Onder ‘landbouwareaal’ wordt – voor zover hier van belang – verstaan om het even welke grond die wordt gebruikt als blijvend grasland en blijvend weiland (artikel 4, eerste lid, aanhef en onder e, van Verordening 1307/2013). Onder blijvend grasland en blijvend weiland wordt – voor zover hier van belang – verstaan grond met een natuurlijke of ingezaaide vegetatie van grassen of andere kruidachtige voedergewassen die ten minste vijf jaar niet in de vruchtwisseling van het bedrijf is opgenomen, en, indien lidstaten daartoe besluiten, die ten minste vijf jaar niet is omgeploegd; andere begraasbare soorten, zoals struiken en/of bomen, en, indien lidstaten daartoe besluiten, andere soorten, zoals struiken en/of bomen die diervoeder produceren, kunnen er deel van uitmaken, mits de grassen en andere kruidachtige voedergewassen blijven overheersen (artikel 4, eerste lid, aanhef en onder h, van Verordening 1307/2013).