In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 20 september 2022, zaaknummer 21/1280, is de aanvraag van appellant voor een subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het eerste kwartaal van 2021 afgewezen. De aanvraag werd afgewezen omdat appellant niet voldeed aan de eis dat de forfaitaire vaste lasten ten minste € 1.500,- dienden te bedragen. Verweerder, de minister van Economische Zaken en Klimaat, hanteerde een forfaitair systeem waarbij geen rekening werd gehouden met de feitelijke vaste lasten van de onderneming. Appellant, die pas eind 2018 zijn onderneming was gestart, stelde dat zijn werkelijke vaste lasten hoger waren dan het vereiste bedrag, maar het College oordeelde dat de regeling niet voorziet in afwijkingen van de forfaitaire lasten die zijn gekoppeld aan de SBI-codes. Het College bevestigde dat de omzet van appellant in de referentieperiode € 4.299,- bedroeg, wat leidde tot een berekening van de vaste lasten van 25% van de omzet, en dat deze niet voldeed aan de subsidiecriteria. Het beroep van appellant werd ongegrond verklaard, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.