In deze zaak heeft het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 11 oktober 2022 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoeker die een last onder dwangsom had gekregen van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De last was opgelegd vanwege vermeende overtredingen van de Wet Dieren en het Besluit houders van dieren. De verzoeker had bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening. Tijdens de zittingen, die plaatsvonden op 8 juni 2021 en in maart en april 2022, zijn zowel de verzoeker als de verweerder vertegenwoordigd door gemachtigden. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er spoedeisend belang is, omdat de begunstigingstermijn was verstreken en de verzoeker de overtredingen betwistte. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de minister terecht de overtredingen heeft geconstateerd, maar heeft besloten om de maatregelen 1 en 2 uit het primaire besluit te schorsen tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Tevens is de minister veroordeeld in de proceskosten van de verzoeker, vastgesteld op € 1518,-.