ECLI:NL:CBB:2022:729

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
25 oktober 2022
Publicatiedatum
24 oktober 2022
Zaaknummer
20/1187
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tuchtrechtspraak accountants inzake PE-activiteiten en opgelegde maatregelen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de accountantskamer, waarin de appellant, een accountant, werd berispt en een geldboete van € 5.600,- kreeg opgelegd wegens het niet voldoen aan de verplichtingen voor permanente educatie (PE) voor de jaren 2016-2018. De accountantskamer concludeerde dat de appellant niet de vereiste 120 uur aan PE-activiteiten had besteed, met een tekort van 80 uren. In hoger beroep heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven vastgesteld dat de appellant in werkelijkheid 60 uren aan ongestructureerde PE-activiteiten heeft besteed, in plaats van de 40 uren die eerder bekend waren. Het College verklaart het hoger beroep deels gegrond en legt de appellant een waarschuwing en een verlaagde geldboete van € 4.200,- op. De uitspraak van de accountantskamer wordt in zoverre vernietigd, maar de gegrondverklaring van de klacht blijft staan. Het College benadrukt dat de appellant, ondanks zijn nieuwe functie, nog steeds onder de verplichtingen van de NVPE viel tot de datum van doorhaling van zijn inschrijving in het accountantsregister. De appellant had niet adequaat gereageerd op de communicatie van de Nba over zijn PE-registratie, wat bijdroeg aan de beslissing van het College.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 20/1187

uitspraak van de meervoudige kamer van 25 oktober 2022 op het hoger beroep van:

[naam] , te [plaats] , appellant

tegen de uitspraak van de accountantskamer van 20 november 2020, gegeven op een klacht, door de
Koninklijke Nederlandse beroepsorganisatie van accountants(Nba) ingediend tegen appellant
(gemachtigde van de Nba: mr. A. Sukkel).

Procesverloop in hoger beroep

Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de accountantskamer van 20 november 2020 met nummer 20/1321 Wtra PE (niet gepubliceerd).
De Nba heeft een schriftelijke reactie op het hogerberoepschrift gegeven.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 september 2022.
Appellant is verschenen. De Nba is vertegenwoordigd door haar gemachtigde.

Grondslag van het geschil

1.1
Voor een uitgebreide weergave van het verloop van de procedure en de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden, voor zover niet bestreden, wordt verwezen naar de inhoud van de bestreden uitspraak van de accountantskamer, die als hier ingelast wordt beschouwd. Het College volstaat met het volgende.
1.2
Appellant stond sinds 17 september 2013 als openbaar accountant ingeschreven in het accountantsregister van de Nba. Appellant heeft in 2015 zijn inschrijving gewijzigd naar accountant in business en is in de jaren 2016, 2017 en 2018 als zodanig aangemerkt. De inschrijving van appellant is op zijn eigen verzoek per 31 juli 2020 doorgehaald.
1.3
Bij brief van 19 juli 2019 heeft de Nba appellant laten weten dat hij voor de driejaarscyclus 2016-2018 onvoldoende PE-activiteiten heeft geregistreerd. Aan appellant is een (inhaal)termijn gegund tot en met 21 oktober 2019 om het tekort aan PE-activiteiten in te halen en alle verrichte PE-activiteiten te registreren.
1.4
Bij brief van 23 september 2019 heeft de Nba appellant erop gewezen dat zijn
PE-registratie nog niet op orde is en dat de termijn op 21 oktober 2019 verstrijkt.
1.5
Bij brief van 16 december 2019 heeft de Nba appellant laten weten dat hij niet heeft voldaan aan de PE-verplichtingen. Appellant is in de gelegenheid gesteld om uiterlijk
10 januari 2020 de verrichte PE-activiteiten alsnog te registreren.

Uitspraak van de accountantskamer

2.1
De klacht, zoals weergegeven in de uitspraak van de accountantskamer, welke weergave door partijen niet wordt bestreden, houdt in dat:
a. appellant minder dan 120 uur aan PE-activiteiten heeft besteed in de driejaarscyclus
2016-2018,
b. en dat - als zou blijken dat appellant wél voldoende uren aan PE-activiteiten heeft besteed - hij niet heeft voldaan aan de registratieplicht.
2.2
Bij de bestreden uitspraak heeft de accountantskamer klachtonderdeel a gegrond verklaard en is zij niet toegekomen aan de behandeling van klachtonderdeel b, omdat niet is voldaan aan de voorwaarde dat appellant voldoende uren aan PE-activiteiten heeft besteed.
De accountantskamer heeft geconcludeerd dat appellant voor de jaren 2016-2018 niet heeft voldaan aan de verplichting om minimaal 120 uur aan PE-activiteiten te besteden. Appellant heeft hiermee gehandeld in strijd met het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid.
2.3
De accountantskamer acht de maatregelen van berisping en geldboete passend en geboden. Als gevolg van het tekort van 80 PE-uren wordt een geldboete van € 5.600,- gerechtvaardigd geacht.

Beoordeling van het geschil in hoger beroep

3.1
Op grond van de (ten tijde hier van belang geldende) Nadere voorschriften permanente educatie (NVPE) moet de accountant per driejaarscyclus minimaal 120 uur aan
PE-activiteiten besteden. Per kalenderjaar moet de accountant minimaal 20 uur aan
PE-activiteiten besteden (artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel a en b, van de NVPE). De accountant in business besteedt per driejaarscyclus minimaal 60 uur aan gestructureerde
PE-activiteiten. In aanvulling daarop kan de accountant in business ongestructureerde
PE-activiteiten verrichten met een maximum van 20 uur per kalenderjaar (artikel 2, vijfde lid, van de NVPE).
3.2
Appellant heeft in hoger beroep erkend dat hij slordig is geweest, maar hij vindt dat er factoren zijn die redelijkerwijs tot een lagere tuchtrechtelijke maatregel zouden moeten leiden. Na zijn carrière bij een accountantskantoor is hij een geheel andere functie gaan uitoefenen. Hij heeft zich vanaf 2015 beziggehouden met het uitbouwen van een overgenomen onderneming, een industrieel toeleverancier van metalen onderdelen. Door slordigheid heeft hij te lang gewacht met het uitschrijven uit het accountantsregister. In zijn nieuwe functie heeft hij zich nooit gepresenteerd als registeraccountant, bijvoorbeeld bij het tekenen van de jaarrekeningen van zijn vennootschappen en in de communicatie met bijvoorbeeld banken en de belastingdienst. Wel heeft hij gebruik gemaakt van de waardevolle opgedane bedrijfseconomische inzichten. Er is door hem geen enkel economisch voordeel behaald en daarom is de samenleving of het algemeen belang niet benadeeld. Verder stelt hij dat hij de brieven van de Nba over de registratie van PE-activiteiten voor de driejaarscyclus 2016-2018 van 23 september 2019 en 19 december 2019 niet heeft ontvangen, omdat hij sinds 13 september 2019 is verhuisd.
Appellant verzoekt voorts om nog 20 uur aan ongestructureerde PE-activiteiten te registreren voor het jaar 2018. Op de zitting van het College heeft appellant een beroep gedaan op de uitspraak van het College van 16 november 2021 (ECLI:NL:CBB:2021:996), waarin in een –volgens appellant – vergelijkbaar geval de opgelegde maatregelen zijn komen te vervallen.
3.3
In reactie op het hogerberoepschrift merkt de Nba allereerst op dat de door appellant gestelde feitelijke beëindiging van zijn activiteiten als accountant niet afdoet aan het feit dat de NVPE tot aan de datum van doorhaling van zijn inschrijving in het accountantsregister, 31 juli 2020, op appellant van toepassing waren. Het wordt in het algemeen belang geacht dat derden kunnen vertrouwen op de juistheid van het accountantsregister.
Verder geeft de Nba aan dat zij ten aanzien van verrichte, maar nog niet geregistreerde activiteiten als vaste gedragslijn hanteert dat zij aanvaardt dat deze in een tuchtrechtelijke procedure – ook in hoger beroep – alsnog in aanmerking worden genomen. De Nba geeft het College dan ook in overweging om de door appellant in 2018 kennelijk verrichte, maar nog niet geregistreerde 20 uur aan PE-activiteiten alsnog in aanmerking te nemen. Wat betreft een op te leggen tuchtrechtelijke maatregel refereert de Nba zich aan het oordeel van het College.
3.4
Gelet op het hiervoor (onder 3.3) genoemde standpunt van de Nba in verband met haar vaste gedragslijn in zaken als deze gaat het College er met de Nba van uit dat appellant in de periode van 2016 tot en met 2018 in totaal (40 + 20 =) 60 uren aan ongestructureerde
PE-activiteiten heeft besteed, in plaats van de 40 uren die de accountantskamer bekend waren. Het hoger beroep is in zoverre gegrond.
3.5
Appellant betwist in hoger beroep niet dat hij niet minimaal 60 uur aan gestructureerde PE-activiteiten heeft besteed en evenmin dat hem hiervan een verwijt kan worden gemaakt. Hieruit volgt dat de accountantskamer in zoverre terecht heeft geconcludeerd dat appellant heeft gehandeld in strijd met het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid en dat klachtonderdeel a gegrond is.
3.6
Dit betekent dat nu nog uitsluitend dient te worden beoordeeld of appellant voor het niet besteden van (de overgebleven) 60 uur aan PE-activiteiten terecht een tuchtmaatregel is opgelegd. In wat appellant hierover heeft aangevoerd, ziet het College geen grond voor het oordeel dat een tuchtmaatregel achterwege moet blijven. Dat appellant op 13 september 2019 is verhuisd maakt niet dat het niet reageren door appellant op de brieven van de Nba van 23 september 2019 en 19 december 2019 verschoonbaar moet worden geacht. Ter zitting heeft appellant erkend dat hij zijn adreswijziging eerst op 16 april 2020 aan de Nba heeft doorgegeven, zodat de omstandigheid dat hij de brieven van de Nba niet heeft ontvangen voor zijn risico komt. Dat appellant zich in zijn nieuwe functie niet als registeraccountant zou hebben gepresenteerd en nimmer de intentie heeft gehad om de titel te voeren in strijd met de beginselen van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid, neemt niet weg dat hij door zijn inschrijving in het register in combinatie met zijn werkzaamheden accountant in business was. Terecht heeft de Nba erop gewezen dat derden moeten kunnen vertrouwen op de juistheid van het accountantsregister. De door appellant gemaakte vergelijking met de hiervoor genoemde uitspraak van het College van 16 november 2021, gaat niet op, aangezien het daarin ging om een accountant in business van wie werd aangenomen dat hij bij het verrichten van zijn werkzaamheden (als watersportondernemer) minder dan 200 uur per kalenderjaar de specifieke deskundigheid had aangewend waarover een accountant gewoonlijk beschikt. Hij zou daarom in aanmerking zijn gekomen voor een ontheffing van de PE-verplichting. In het geval van appellant is gesteld noch gebleken dat hij bij de werkzaamheden in het kader van zijn nieuwe functie geen – of minder dan 200 uur per jaar – gebruik zou hebben gemaakt van bedoelde specifieke deskundigheid.
3.7
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep gegrond is voor zover het betreft het aantal uren dat appellant te weinig aan PE-activiteiten heeft besteed. Dit heeft gevolgen voor de aan appellant opgelegde maatregelen. De uitspraak van de accountantskamer dient in zoverre te worden vernietigd. De gegrondverklaring van klachtonderdeel a blijft in stand. Het College zal met toepassing van artikel 43i van de Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) de zaak zelf afdoen. Het College acht de maatregelen van waarschuwing en geldboete passend en geboden. Zoals de accountantskamer ook heeft gedaan, houdt het College daarbij rekening met het feit dat collega-accountants die zich wel aan hun PE-verplichtingen hebben gehouden, studiekosten en arbeidsuren hebben moeten maken. Niet is gebleken dat de schatting van de economische waardering van dat verschil (op € 70,- per uur) in dit geval niet passend zou zijn. Als gevolg van het tekort van 60 PE-uren wordt een geldboete van € 4.200,- (60 x € 70,-) daarom gerechtvaardigd geacht.
4. De beslissing op dit hoger beroep berust mede op hoofdstuk V van de Wet tuchtrechtspraak accountants.

Beslissing

Het College:
  • verklaart het hoger beroep gegrond voor zover het betreft het aantal uren dat appellant te weinig aan PE-activiteiten heeft besteed en de aan appellant opgelegde maatregelen;
  • vernietigt de bestreden tuchtuitspraak in zoverre;
  • legt appellant de maatregel op van waarschuwing;
  • legt appellant een geldboete op van € 4.200,-;
  • verklaart het hoger beroep voor het overige ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Smorenburg, mr. S.C. Stuldreher en mr. F. van der Wel, in aanwezigheid van mr. H.G. Egter van Wissekerke, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 oktober 2022.
w.g. Smorenburg w.g. H.G. Egter van Wissekerke