ECLI:NL:CBB:2023:234
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing subsidieaanvraag op basis van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19
In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 16 mei 2023, zaaknummer 22/869, is de aanvraag van een onderneemster voor een subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) afgewezen. De onderneemster had een suppletieaangifte omzetbelasting overgelegd voor het jaar 2019, maar deze gaf geen duidelijkheid over de omzet in de referentieperiode, die voor deze subsidie Q2 2019 was. De minister van Economische Zaken en Klimaat had eerder de aanvraag afgewezen, omdat de onderneemster niet kon aantonen dat zij aan de drempeleis van ten minste € 1.500,- aan berekende vaste lasten voldeed. De omzet in de referentieperiode was volgens de minister € 0,-, gebaseerd op gegevens van de Belastingdienst.
De onderneemster stelde dat de omzet in Q2 2019 kon worden vastgesteld door de jaaromzet van € 104.587,- uit de suppletieaangifte te delen door vier, wat zou resulteren in een omzet van € 26.146,75. Daarnaast voerde zij aan dat haar administratie over Q2 2019 een omzet van € 29.798,- aantoonde. Het College oordeelde echter dat de onderneemster niet voldoende bewijs had geleverd om aan te tonen welk deel van de omzet aan de referentieperiode kon worden toegerekend. De minister had terecht gesteld dat de omzet niet eenduidig kon worden vastgesteld op basis van de overgelegde gegevens.
Het College concludeerde dat de onderneemster niet voldeed aan de vereisten voor de subsidie en verklaarde het beroep ongegrond. De minister was niet verplicht om proceskosten te vergoeden. Deze uitspraak benadrukt het belang van duidelijke en eenduidige bewijsstukken bij het aanvragen van subsidies, vooral in het kader van de COVID-19-regelingen.