In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 22 mei 2023 uitspraak gedaan over de afwijzing van een subsidieaanvraag door de minister van Economische Zaken en Klimaat. De onderneming had een aanvraag ingediend voor de TVL-subsidie (Regeling subsidie financiering vaste lasten COVID-19) voor het derde kwartaal van 2021, maar deze aanvraag werd afgewezen omdat deze te laat was ingediend. De minister had de aanvraag op 1 december 2021 afgewezen en het bezwaar van de onderneming op 19 januari 2022 ongegrond verklaard. De onderneming stelde dat zij door bijzondere omstandigheden, zoals de coronacrisis en interne administratieve problemen, niet in staat was om de aanvraag tijdig in te dienen.
Tijdens de zitting op 22 mei 2023 heeft de onderneming haar standpunt toegelicht, waarbij zij aanvoerde dat de minister niet alle argumenten in haar bezwaar had meegewogen. Het College oordeelde echter dat de minister de argumenten wel degelijk had overwogen en dat de termijn voor het indienen van de aanvraag duidelijk was gecommuniceerd. De minister stelde dat de onderneming verantwoordelijk was voor het tijdig indienen van de aanvraag, ongeacht de omstandigheden.
Het College concludeerde dat de onderneming niet kon aantonen dat er sprake was van bijzondere omstandigheden die de te late indiening rechtvaardigden. De minister had de aanvraag terecht afgewezen, en het beroep van de onderneming werd ongegrond verklaard. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van ondernemers om op de hoogte te zijn van de geldende termijnen en regelgeving, zelfs in tijden van crisis.