ECLI:NL:CBB:2023:307

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
20 juni 2023
Publicatiedatum
16 juni 2023
Zaaknummer
22/921
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking subsidie TVL Q4 2020 en niet-ontvankelijkheid bezwaar

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 20 juni 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een onderneming en de minister van Economische Zaken en Klimaat. De minister had op 2 augustus 2021 de subsidie voor de onderneming onder de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het vierde kwartaal van 2020 ingetrokken, wat leidde tot de verplichting voor de onderneming om een voorschot van € 39.962,44 terug te betalen. De onderneming heeft bezwaar gemaakt tegen deze intrekking, maar de minister verklaarde dit bezwaar op 31 maart 2022 niet-ontvankelijk, omdat het bezwaarschrift te laat was ingediend.

De onderneming stelde dat zij nooit een aanvraag voor de TVL had gedaan en dat het besluit van de minister niet op de juiste wijze bekend was gemaakt. De minister betwistte dit en stelde dat de aanvraag via E-herkenning of Digi-D was gedaan, wat impliceert dat de onderneming zelf verantwoordelijk was voor de aanvraag en de bijbehorende gegevens. Tijdens de zitting op 4 mei 2023 werd de zaak behandeld, waarbij beide partijen hun standpunten naar voren brachten.

Het College oordeelde dat de minister het bezwaar terecht niet-ontvankelijk had verklaard, omdat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was. Het College concludeerde dat de aanvraag door of namens de onderneming was gedaan en dat het intrekkingsbesluit op de juiste wijze bekend was gemaakt. De uitspraak resulteerde in de ongegrondverklaring van het beroep van de onderneming, waarbij de minister geen proceskosten hoefde te vergoeden.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 22/921

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 juni 2023 in de zaak tussen

[naam 1] h.o.d.n. [naam 2] , te [plaats] (de onderneming)

(gemachtigde: mr. K.Y. Ramdhan),
en

de minister van Economische Zaken en Klimaat (de minister)

(gemachtigde: mr. H.G.M. Wammes en mr. S. Hu).

Procesverloop

Met het besluit van 2 augustus 2021 (het intrekkingsbesluit) heeft de minister ambtshalve de subsidie voor de onderneming onder de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het vierde kwartaal van 2020 (Q4 2020) ingetrokken. De onderneming moet daarom het betaalde voorschot van € 39.962,44 terugbetalen.
Met het besluit van 31 maart 2022 (het bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van de onderneming van 29 november 2021 tegen het intrekkingsbesluit niet-ontvankelijk verklaard.
De onderneming heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het College heeft de zaak op zitting behandeld op 4 mei 2023. Aan de zitting hebben deelgenomen de gemachtigden van de minister en de gemachtigde van de onderneming.

Overwegingen

1. De minister heeft het bezwaar van de onderneming niet-ontvankelijk verklaard omdat het bezwaarschrift te laat is ingediend en de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is.
2. Artikel 6:9, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt in samenhang met artikel 6:7 van de Awb dat een bezwaarschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de bezwaartermijn van zes weken is ontvangen. Artikel 6:11 van de Awb bepaalt dat ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege blijft indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. De termijnoverschrijding is dan verschoonbaar.
Standpunt van de onderneming
3. De onderneming voert aan dat zij nooit een aanvraag voor de TVL heeft gedaan. Zij weet ook niet wie dit wel heeft gedaan. Het e-mailadres waarmee deze aanvraag is gedaan, is in ieder geval niet het hare. Omdat in de aanvraag niet haar e-mailadres is gebruikt, stelt zij dat het besluit van 2 augustus 2021 niet op de juiste wijze bekend is gemaakt. Omdat het besluit haar pas op 22 september 2021 bekend is geworden, en zij op 5 oktober 2021 pro forma bezwaar heeft gemaakt, vindt zij dit een tijdig bezwaar. De onderneming stelt dat de minister onzorgvuldig heeft gehandeld door het besluit en de informatieverzoeken op onjuiste wijze aan haar kenbaar te maken. Daarom is haar bezwaar wel ontvankelijk en moeten haar gronden van bezwaar inhoudelijk worden behandeld.
Standpunt van de minister
4. De minister stelt zich op het standpunt dat hij het besluit op juiste wijze bekend heeft gemaakt.
5. Ter zitting heeft de minister uitgelegd dat de aanvraag voor TVL via inlog met E-herkenning of Digi-D gaat. Hij betwist daarom dat de onderneming niet zelf de aanvraag heeft gedaan, tenzij zij haar inloggegevens aan anderen heeft verstrekt. Nu de onderneming dit laatste ontkent, is het niet anders mogelijk dan dat zij zelf aanvraag heeft gedaan. In dat geval heeft zij zelf haar eigen gegevens verstrekt en komt een fout voor haar eigen rekening. Ook komt het voor haar rekening om haar administratie op orde te hebben en de termijnen in de gaten te houden.
6. Indien de onderneming toch niet zelf de aanvraag heeft ingediend, maar een ander, is de minister van mening dat het op de weg van de onderneming had gelegen direct na de storting van de subsidie op haar rekening met de RVO contact op te nemen om het op te helderen. Dat zij dit niet heeft gedaan, komt voor haar eigen rekening.
Oordeel van het College
7. Het College is van oordeel dat het beroep niet slaagt en zal hierna uitleggen hoe hij tot dit oordeel is gekomen.
8. Indien een aanvraag met inloggegevens van E-herkenning of Digi-D heeft plaatsgevonden geldt als uitgangspunt dat de aanvraag is gedaan door of namens de houder van die gegevens. Het College ziet in dit geval geen aanleiding om van dat uitgangspunt af te wijken. Daarbij neemt het College in aanmerking dat vaststaat dat het voorschot op de rekening van de onderneming is gestort, wat niet voor de hand ligt als de aanvraag niet door of namens de onderneming is gedaan. Het College acht verder de verklaring van de onderneming ter zitting dat zij het gestorte geld, na een telefoontje van een persoon die “namens de RVO” zou hebben gebeld, op een door die persoon opgegeven “rekening van de RVO” zou hebben gestort, niet geloofwaardig. Nu heeft te gelden dat de aanvraag door of namens de onderneming is gedaan en bij de bekendmaking van het intrekkingsbesluit gebruik is gemaakt van de bij die aanvraag vermelde gegevens, is het intrekkingsbesluit op juiste wijze bekend gemaakt.
9. Omdat te laat bezwaar is gemaakt en niet is gebleken van omstandigheden die de termijnoverschrijding verschoonbaar maken, heeft de minister het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard.
10. Omdat de minister het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, kan het College de gronden van de onderneming tegen het intrekkingsbesluit niet inhoudelijk beoordelen.
Conclusie
11. Het beroep is ongegrond. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. de Wildt, in aanwezigheid van J.P.A. Schaafsma, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 juni 2023.
w.g. J.H. de Wildt w.g. J.P.A. Schaafsma