ECLI:NL:CBB:2023:33

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
17 januari 2023
Publicatiedatum
16 januari 2023
Zaaknummer
22/83
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van beroep tegen vervangingsbesluit subsidie COVID-19

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 17 januari 2023 uitspraak gedaan in de procedure tussen [naam 1], h.o.d.n. [naam 2], te [plaats], als appellant en de minister van Economische Zaken en Klimaat als verweerder, onder zaaknummer 22/83. De zaak betreft een beroep tegen een besluit van de minister inzake de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL).

Het primaire besluit, genomen op 16 april 2021, wees de aanvraag van appellant voor subsidie voor het eerste kwartaal van 2021 af. Dit besluit werd later door de minister in een bestreden besluit, verzonden op 23 november 2021, gehandhaafd. Appellant heeft hiertegen beroep ingesteld. Echter, op 9 november 2022 heeft de minister het bestreden besluit vervangen door een vervangingsbesluit, waarin het bezwaar van appellant gegrond werd verklaard en alsnog subsidie werd verleend voor het eerste kwartaal van 2021.

Tijdens de zitting op 17 november 2022 is appellant niet verschenen, terwijl de minister zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Het College heeft vastgesteld dat de minister met het vervangingsbesluit volledig tegemoet is gekomen aan de bezwaren van appellant. Hierdoor had appellant geen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep tegen het oorspronkelijke bestreden besluit. Het College heeft het beroep dan ook niet-ontvankelijk verklaard en bepaald dat de minister het door appellant betaalde griffierecht van € 184,- dient te vergoeden.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 22/83

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 januari 2023 in de zaak tussen

[naam 1] , h.o.d.n. [naam 2] , te [plaats] , appellant

(gemachtigde: J.L.P. Rutten),
en

de minister van Economische Zaken en Klimaat, verweerder

(gemachtigden: mr. drs. G.O. Hoeksma en mr. M.J.H. van der Burgt).

Procesverloop

Bij besluit van 16 april 2021 (het primaire besluit) heeft (destijds) de staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat de aanvraag van appellant op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het eerste kwartaal 2021 afgewezen.
Bij (ongedateerd) besluit, verzonden op 23 november 2021 (het bestreden besluit), heeft verweerder het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Bij besluit van 9 november 2022 (het vervangingsbesluit) heeft verweerder het bestreden besluit vervangen, het bezwaar van appellant tegen het primaire besluit gegrond verklaard, dit besluit herroepen en aan appellant een subsidie verleend voor het eerste kwartaal 2021.
Hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft appellant niet gereageerd op het vervangingsbesluit.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 november 2022. Appellant is zonder bericht niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Het College stelt vast dat verweerder het bestreden besluit niet langer handhaaft en heeft vervangen door het vervangingsbesluit. Het College stelt daarnaast vast dat verweerder met het vervangingsbesluit volledig aan de bezwaren van appellant tegemoet is gekomen.
Om die reden heeft het beroep van appellant niet van rechtswege mede betrekking op dit vervangingsbesluit. Dit volgt uit artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Nu verweerder het bestreden besluit niet langer handhaaft, is het College van oordeel dat appellant geen belang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep. Het College verklaart het beroep daarom niet-ontvankelijk.
2. Het College ziet aanleiding om te bepalen dat verweerder aan appellant het door hem betaalde griffierecht vergoedt. Appellant heeft immers van verweerder gelijk gekregen.

Beslissing

Het College:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 184,- aan appellant te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Glerum, in aanwezigheid van mr. C.E.C.M. van Roosmalen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 januari 2023.
w.g. Glerum w.g. Van Roosmalen