In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 13 juli 2023 uitspraak gedaan over de afwijzing van een subsidieaanvraag op grond van de Regeling subsidie financiering vaste lasten COVID-19 (TVL) voor het vierde kwartaal van 2021. De aanvraag was door een administratieve fout te laat ingediend, wat leidde tot de afwijzing door de minister van Economische Zaken en Klimaat. De onderneming, vertegenwoordigd door haar administrateur en andere betrokkenen, heeft betoogd dat de administrateur door persoonlijke omstandigheden niet in staat was om de aanvraag tijdig in te dienen. De administrateur was afwezig door het plotseling overlijden van zijn broer, wat leidde tot meerdere fouten in de administratie. De onderneming was zich niet bewust van deze fouten en ging ervan uit dat de aanvraag op tijd was ingediend.
De minister heeft de aanvraag afgewezen omdat deze te laat was ingediend, en heeft het bezwaar van de onderneming ongegrond verklaard. Tijdens de zitting heeft het College de argumenten van beide partijen gehoord. De minister benadrukte dat het de verantwoordelijkheid van de onderneming is om tijdig een aanvraag in te dienen, ongeacht de persoonlijke omstandigheden van de administrateur. Het College heeft geoordeeld dat de beslissing van de minister niet onevenredig was, ondanks de moeilijke situatie van de administrateur. Het College heeft vastgesteld dat de onderneming en de administrateur zelf verantwoordelijk zijn voor de tijdige indiening van de aanvraag en dat de administrateur op de hoogte was van zijn eigen situatie.
Uiteindelijk heeft het College het beroep van de onderneming ongegrond verklaard en bevestigd dat de minister de aanvraag terecht heeft afgewezen. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van ondernemingen om zorg te dragen voor tijdige aanvragen, zelfs in moeilijke omstandigheden.