In deze uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 31 januari 2023, zaaknummer 22/162, is het College van oordeel dat de minister van Economische Zaken en Klimaat terecht de subsidieaanvraag van appellante heeft afgewezen. Appellante, een vennootschap onder firma, had een aanvraag ingediend voor de Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL) voor het eerste kwartaal van 2021. De aanvraag werd afgewezen omdat appellante niet voldeed aan de voorwaarden van de TVL, die vereisen dat het omzetverlies minimaal 30% bedraagt en de vaste lasten minimaal € 1.500,-. De minister baseerde deze afwijzing op gegevens van de Belastingdienst, waaruit bleek dat appellante in de referentieperiode geen omzet had.
Appellante voerde aan dat de minister ten onrechte had geconcludeerd dat er geen sprake was van omzetverlies. Zij overhandigde een aangifte omzetbelasting over het eerste kwartaal van 2019, die betrekking had op de eenmanszaak van een van haar vennoten. Het College oordeelde echter dat zonder nadere toelichting van appellante, die ontbrak, niet kon worden vastgesteld of deze aangifte verband hield met de omzet van appellante zelf. De enkele verklaring van appellante dat het overleggen van deze aangifte makkelijker zou zijn, werd door het College als onvoldoende beschouwd.
Het College concludeerde dat de minister terecht had vastgesteld dat appellante geen afdoende verklaring had gegeven voor het overleggen van de aangifte van een andere onderneming. De fout die appellante aanhaalde in de aangifte omzetbelasting werd niet relevant geacht, omdat deze niet kon dienen als basis voor de toekenning van de subsidie. Het College verklaarde het beroep van appellante ongegrond, omdat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van de TVL rechtvaardigden.