ECLI:NL:CBB:2023:513

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
19 september 2023
Publicatiedatum
14 september 2023
Zaaknummer
21/408
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen tuchtmaatregel opgelegd door het Centraal Orgaan voor Kwaliteitsaangelegenheden in de Zuivel met betrekking tot overtredingen in de handel van kippeneieren

In deze zaak heeft [naam 1] B.V. beroep ingesteld tegen een uitspraak van het tuchtgerecht van het Centraal Orgaan voor Kwaliteitsaangelegenheden in de Zuivel (COKZ) van 4 maart 2021. Het tuchtgerecht had vastgesteld dat [naam 1] twee ernstige overtredingen had begaan met betrekking tot de handel in kippeneieren. De eerste overtreding betrof het overschrijden van de sorteertermijn van eieren, terwijl de tweede overtreding betrekking had op het aanbrengen van onjuiste 'tenminste houdbaar-data' (THT-data) op de eieren. Het tuchtgerecht legde een boete op van € 3.000,--, waarvan € 1.500,-- onvoorwaardelijk en € 1.500,-- voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Het College van Beroep voor het Bedrijfsleven heeft de zaak op 19 september 2023 behandeld. Tijdens de zitting is het beroep van [naam 1] ongegrond verklaard. Het College oordeelde dat de opgelegde boetes passend en geboden waren, en dat er geen aanleiding was om van de door het tuchtgerecht opgelegde maatregelen af te wijken. Het College heeft de argumenten van [naam 1] met betrekking tot de ernst van de overtredingen en de voorgestelde boetes verworpen, en benadrukt dat de overtredingen niet zijn ontkend. De uitspraak van het College is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 21/408
uitspraak van de meervoudige kamer van 19 september 2023 op het beroep van:

[naam 1] B.V. te [plaats] ( [naam 1] )

(gemachtigde: [naam 2] )
tegen de uitspraak van het Tuchtgerecht van het Centraal Orgaan voor Kwaliteitsaangelegenheden in de Zuivel (het tuchtgerecht) van 4 maart 2021, verzonden op
8 maart 2021, met kenmerk E20036
in de zaak van:
het bestuur van de
Stichting Centraal Orgaan voor Kwaliteitsaangelegenheden in de Zuivel (COKZ), in deze zaak vertegenwoordigd door de directeur van het COKZ (directeur COKZ)
(gemachtigde: H. Naebkhel),
tegen

[naam 1]

Procesverloop

[naam 1] heeft beroep ingesteld tegen de uitspraak van het tuchtgerecht van 4 maart 2021.
De directeur COKZ heeft een reactie ingediend op het beroepschrift.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 juni 2023. [naam 1] en de directeur COKZ zijn hierbij vertegenwoordigd door hun gemachtigden.

Overwegingen

Achtergrond van het geschil
1.1
[naam 1] is een groothandel in eieren en exploiteert een pakstation voor eieren in [plaats] (het bedrijf).
1.2
Op 28 juli 2020 is op het bedrijf een inspectie uitgevoerd voor een beoordeling door COKZ in het kader van de Regeling dierlijke producten (voorheen Landbouwkwaliteitsbesluit 2007). Hiervan is door de inspecteur een rapportage opgesteld.
Geconstateerde overtredingen
2. Bij brief van 29 oktober 2020 heeft de directeur COKZ [naam 1] geïnformeerd over de resultaten van de beoordeling door de inspecteur. [naam 1] zijn daarbij de volgende twee overtredingen ten laste gelegd:
1. Tijdens de controle is geconstateerd dat van een partij eieren, bestaande uit 6 pallets, de sorteertermijn van 10 dagen na legdatum met 1 tot 6 dagen is overschreden.
2. Tijdens de controle is geconstateerd dat op de op 19 juni 2020 gesorteerde eieren met legdatum 12 juni 2020 onjuiste ‘tenminste houdbaar-data’ (THT-data) waren aangebracht, namelijk diverse THT-data tussen 13 juli 2020 en 10 augustus 2020. Uit nader onderzoek is gebleken dat deze eieren afkomstig waren van [naam 3] te [plaats] en voorzien hadden moeten zijn van een uiterste THT-datum van 10 juli 2020. De eerst gebruikte THT-datum is echter 13 juli 2020.
Verklaring
3. De directeur COKZ heeft – namens het bestuur COKZ – bij schriftelijke verklaring van 30 oktober 2020 het tuchtgerecht verzocht over te gaan tot tuchtrechtelijke behandeling van de aan [naam 1] ten laste gelegde overtredingen. De ten laste gelegde overtredingen betreffen:
1. het in de handel brengen van een partij kippeneieren ingedeeld in de kwaliteitsklasse A, waarbij de sorteerdatum van 10 dagen na de legdatum met 1 tot 6 dagen is overschreden. Hiervoor stelt de directeur COKZ een tuchtmaatregel voor in de vorm van een boete van € 700,--, waarvan € 200,-- onvoorwaardelijk en € 500,-- voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar;
2. het in de handel brengen van een partij kippeneieren ingedeeld in diverse gewichtsklassen en de kwaliteitsklasse A, waarbij de THT-datum meer is dan 28 dagen na de legdatum (overschrijding van 3 tot 38 dagen).
Volgens de rapportage van 28 juli 2020 zijn in totaal 96.390 eieren afgezet aan [naam 4] waarbij de THT-datum meer dan 28 dagen na de legdatum was. De directeur COKZ stelt voor hiervoor een onvoorwaardelijke boete op te leggen van € 250,-.
Uitspraak tuchtgerecht
4. Het tuchtgerecht acht in zijn uitspraak van 4 maart 2021 bewezen dat [naam 1] de twee ten laste gelegde feiten heeft begaan. Dit levert overtredingen op van artikel 6.2 van de Wet dieren, in samenhang met artikel 2.24, eerste lid, onder b [bedoeld wordt onder c] van de Regeling dierlijke producten, in samenhang met de artikelen 74, 75, eerste lid, onder f, en artikel 78, eerste lid, onder e van de Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten (Verordening (EU) nr. 1308/2013) en artikel 6, eerste lid (eerste overtreding) respectievelijk artikel 13 (tweede overtreding) van de Verordening (EG) nr. 589/2008 van de Commissie van 23 juni 2008 tot vaststelling van bepalingen ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat betreft handelsnormen voor eieren (Verordening (EG) nr. 589/2008). Op deze overtredingen zijn maatregelen gesteld bij artikel 2.9, eerste lid, onder a, van het Besluit dierlijke producten in samenhang met artikel 13 van de Landbouwkwaliteitswet.
De eerste overtreding betreft het overschrijden van de termijn van het sorteren van de eieren met 1 tot 6 dagen. Het tuchtgerecht overweegt dat sprake is van een ernstige overtreding.
Het tuchtgerecht ziet in dit geval geen aanleiding om van de door de directeur COKZ voorgestelde tuchtmaatregel – te weten een boete van € 700,-- waarvan € 200,-- onvoorwaardelijk en €500,-- voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar – af te wijken.
De tweede overtreding betreft het in de handel brengen van eieren van klasse A, waarbij de THT-datum van 28 dagen na de legdatum met 3 tot 38 dagen is overschreden. Het tuchtgerecht overweegt dat hier sprake is van een zeer ernstige overtreding. Het tuchtgerecht is van oordeel dat er in dit geval sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan er aanleiding bestaat een hogere tuchtmaatregel op te leggen dan de tuchtmaatregel welke door de directeur COKZ is voorgesteld. Het tuchtgerecht legt een boete op van € 3.000,-- waarvan € 1.500,-- onvoorwaardelijk en € 1.500,-- voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar.
Beoordeling
5. Het College stelt voorop dat [naam 1] de begane overtredingen niet heeft ontkend. Het beroep van [naam 1] richt zich met name op een aantal formele punten en tegen de hoogte van de opgelegde boetes. [naam 1] verzoekt het College de hele zaak te seponeren, dan wel terug te keren naar de strafmaat die oorspronkelijk werd voorgesteld door de directeur COKZ.
6.1
[naam 1] heeft allereerst aangevoerd dat de directeur COKZ bij schriftelijke verklaring van 30 oktober 2020 een voorstel heeft gedaan om voor de tweede overtreding een onvoorwaardelijke boete op te leggen van € 250,--, maar in zijn reactie op het verweerschrift van 12 februari 2021 heeft geschreven “dat deze [boete] gezien de ernst van de overtreding aan de lage kant is.” In de tussentijd is echter geen nieuwe informatie beschikbaar gekomen die deze standpuntwijziging zou kunnen verklaren. Het tuchtgerecht heeft vervolgens een veel hogere boete opgelegd dan die in het voorstel is genoemd.
6.2.1
Volgens artikel 10, eerste lid, van het Tuchtreglement COKZ wordt een zaak binnen vier maanden na constatering van de ten laste gelegde overtreding door of namens het bestuur COKZ bij het tuchtgerecht aanhangig gemaakt door middel van een schriftelijke verklaring.
Volgens het tweede lid van deze bepaling kan de schriftelijke verklaring vergezeld gaan van een voorstel van of namens het bestuur COKZ met betrekking tot de op te leggen tuchtmaatregel.
6.2.2
Het bestuur COKZ heeft op 4 december 2014 de ‘Regeling voor de controle en beboeting van het pakstation m.b.t. de onjuiste THT-datum van eieren verpakt als klasse A’ (de boeteregeling) vastgesteld. Deze regeling geldt met ingang van 1 januari 2015.
Volgens artikel 1.1 van de boeteregeling is het aantal dagen van overschrijding van de THT-datum maatgevend voor het bepalen van een tuchtmaatregel. Het risico op salmonella neemt toe met het langer bewaren en dus ook met het aantal dagen van overschrijding van de THT-datum.
Volgens artikel 2.1 van de boeteregeling wordt overschrijding van de THT-datum aangemerkt als een overtreding. Deze overtreding wordt tenlastegelegd en bij het tuchtgerecht aanhangig gemaakt.
Het aantal dagen van overschrijding leidt volgens artikel 2.2 van de boeteregeling tot het volgende boetevoorstel (in €):
1-2 dagen 100,--
3-4 dagen 150,--
5-6 dagen 200,--
> 6 dagen 250,--
Volgens artikel 3 is de directeur bevoegd om van deze regeling af te wijken.
6.2.3
Volgens artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, van het Tuchtreglement COKZ kan het tuchtgerecht aan een betrokkene die een voorschrift heeft overtreden één of meer van de in artikel 13, eerste lid, van de Landbouwkwaliteitswet opgenomen maatregelen opleggen, te weten: geldboete van ten minste € 3, -- en ten hoogste een bedrag van de derde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht. De geldboete kan geheel of gedeeltelijk voorwaardelijk worden opgelegd.
6.2.4
Volgens artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, zoals dat luidde ten tijde van belang, bedraagt een geldboete van de derde categorie € 8.700,--.
6.3
Het College overweegt dat het bestuur COKZ, gezien de tekst van artikel 10, tweede lid, van het Tuchtreglement COKZ, bevoegd – maar niet verplicht – is om een voorstel te doen voor de door het tuchtgerecht op te leggen tuchtmaatregel. Volgens de door het bestuur COKZ opgestelde boeteregeling leidt overschrijding van de THT-datum van meer dan zes dagen tot een boetevoorstel van € 250,--. In dit geval is voor de tweede overtreding een boetevoorstel gedaan van € 250,--. De directeur COKZ heeft geen gebruik gemaakt van de in artikel 3 van de boeteregeling genoemde mogelijkheid om van de boeteregeling af te wijken. Dit betekent echter niet dat het tuchtgerecht niet van een boetevoorstel mag afwijken.
Naar het oordeel van het College kan het in de boeteregeling vastgelegde beleid als richtsnoer dienen voor het (eventueel) indienen van een boetevoorstel door (de directeur COKZ namens) het bestuur COKZ, maar bindt een boetevoorstel het tuchtgerecht niet. Het tuchtgerecht is op grond van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, van het Tuchtreglement COKZ zelfstandig bevoegd een geldboete op te leggen van ten hoogste een bedrag van de derde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht.
De door het tuchtgerecht opgelegde boete voor de tweede overtreding bedraagt € 3.000,--. Dit bedrag overschrijdt niet de op grond van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 23, vierde lid, Wetboek van Strafrecht voor deze overtreding maximaal op te leggen geldboete.
De beroepsgrond slaagt niet.
7.1
[naam 1] heeft in beroep betoogd dat er op het bedrijf na de geconstateerde overtredingen wel degelijk meteen maatregelen zijn genomen om herhaling te voorkomen. Het hoofd van de kwaliteitsdienst van [naam 1] is op 21 juli 2020 uit eigen beweging begonnen met een ‘recall’ van de eieren, en er zijn meldingen gedaan aan private controle-instanties van kwaliteitssystemen. Er is een uitvoerig verbeterplan ingevoerd met betrekking tot de goederenstroom, bevoegdheden, communicatie en externe controles. Er is daarnaast bij het familiebedrijf ingegrepen in de bevoegdheden van een lid van de familie (tevens directielid). Bovendien is een gerenommeerd controlebureau ingehuurd om wekelijks steekproefcontroles uit te voeren.
7.2
Het College overweegt dat in regelgeving noch beleid is vastgelegd dat een lichtere maatregel dient te worden opgelegd in geval sprake is van eigen initiatieven bij een bedrijf om herhaling van de overtredingen te voorkomen of in geval geen sprake is van recidive. Overigens is [naam 1] in dit geval niet verweten onvoldoende maatregelen te hebben genomen om herhaling in de toekomst te voorkomen.
De beroepsgrond slaagt niet.
8.1
[naam 1] heeft in beroep verder aangevoerd dat de directeur COKZ bij de maatregel wegens overschrijding van de THT-datum van belang heeft geacht dat de gezondheid van de consument in gevaar is gebracht. Volgens [naam 1] is echter nooit wetenschappelijk bewezen dat eieren van vier weken of ouder meer gevaar opleveren voor de gezondheid dan verse eieren. Ook wordt zonder grond gesuggereerd dat een deel van de eieren mogelijk bedorven zou zijn geweest. Voor zover bij [naam 1] bekend is over deze partij bij COKZ of NVWA nooit een klacht over de kwaliteit binnengekomen of een afwijking geconstateerd.
8.2.1
Volgens artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren is het verboden in strijd te handelen met bij of krachtens algemene maatregel van bestuur of bij ministeriële regeling aangewezen voorschriften van EU-verordeningen betreffende onderwerpen waarop deze wet van toepassing is.
8.2.2
Volgens artikel 2.24, eerste lid, onder c van de Regeling dierlijke producten zijn voorschriften als bedoeld in artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren (onder meer) de artikelen 2, 4, 5 tot en met 23 en 29 van de Verordening (EG) nr. 589/2008.
8.2.3
Volgens artikel 3, eerste lid, onder 5 van de Richtlijn (EG) 2000/13 van 20 maart 2000 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgeving der lidstaten inzake de etikettering en presentatie van levensmiddelen alsmede inzake de daarvoor gemaakte reclame (Richtlijn (EG) 2000/13) moeten op de etikettering van levensmiddelen, onder de voorwaarden en onder voorbehoud van de afwijkende bepalingen zoals bedoeld in de artikelen 4 tot en met 17, uitsluitend de volgende gegevens worden vermeld: de datum van minimale houdbaarheid of, bij uit microbiologisch oogpunt zeer bederfelijke levensmiddelen, de uiterste consumptiedatum.
8.2.4
Volgens artikel 13 van de Verordening (EG) nr. 589/2008 wordt de in artikel 3, eerste lid, onder 5, van de Richtlijn (EG) 2000/13 bedoelde datum van minimale houdbaarheid op maximaal 28 dagen na de legdatum vastgesteld. Bij vermelding van de legperiode wordt de eerste dag van die periode als grondslag genomen voor de berekening van de datum van minimale houdbaarheid.
8.3
Het College overweegt dat tijdens de controle is geconstateerd dat op de op 19 juni 2020 gesorteerde eieren met legdatum 12 juni 2020 THT-data waren aangebracht tussen 13 juli 2020 en 10 augustus 2020. Uit nader onderzoek is gebleken dat deze eieren voorzien hadden moeten zijn van een uiterste THT-datum van 10 juli 2020. De aangebrachte THT-data waren dus niet op maximaal 28 dagen na de legdatum vastgesteld, zoals artikel 13 van de Verordening (EG) nr. 589/2008 voorschrijft. Dat niet zou zijn gebleken dat door deze eieren de gezondheid van de consument daadwerkelijk in gevaar is gebracht, doet aan deze overtreding niet af. Dat een deel van de eieren bedorven zou zijn geweest, is overigens niet aan de overtredingen ten grondslag gelegd.
Ook deze beroepsgrond slaagt niet.
9.1
[naam 1] heeft tenslotte nog aangevoerd dat zij niet kon deelnemen aan een digitale behandeling van de zaak bij het tuchtgerecht, omdat op het bedrijf adequate apparatuur om een behoorlijke verbinding tot stand te brengen ontbreekt. Daarom is ingestemd met schriftelijke afhandeling.
9.2
Het tuchtgerecht heeft [naam 1] bij brief van 29 januari 2021 in verband met de Corona-maatregelen de mogelijkheid geboden tot schriftelijke afhandeling óf digitale behandeling van de zaak (via Teams). Bij e-mailbericht van 3 februari 2021 heeft [naam 1] het tuchtgerecht verzocht om de zaak schriftelijk af te handelen. Daarbij is niet aangegeven dat het bedrijf niet over de technische middelen beschikte om aan een digitale behandeling deel te nemen. Ook zijn anderszins geen bezwaren geuit tegen digitale behandeling. Overigens heeft [naam 1] niet aangegeven hoe zij in haar belangen zou zijn geschaad door af te zien van de digitale behandeling.
10. Gezien vorenstaande overwegingen acht het College de opgelegde boetes passend en geboden.
11. De slotsom is dat het beroep ongegrond is.
12. Deze uitspraak berust mede op de artikelen 13u, eerste lid, en 13v, eerste lid, van de Landbouwkwaliteitswet.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.O. Kerkmeester, mr. H.S.J. Albers en mr. F. van der Wel, in aanwezigheid van mr. H.G. Egter van Wissekerke, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 september 2023.
w.g. H.O. Kerkmeester w.g. H.G. Egter van Wissekerke